Eenmaal getrouwd, zijn opa en oma eigenlijk vrijwel onmiddellijk aan kinderen begonnen. Bart vraagt hoe dat komt. Reactie opa: “hoe, hoe kwam dat?”; oma: “dat ging heel vlot hé” (gegiechel). Tegenwoordig is het heel normaal om eerst een aantal jaar te werken, of een wereldreis te maken, maar in die tijd was dat niet zo. “Trouwen was houwen”, en dat deed men eigenlijk met de bedoeling om kinderen te krijgen… In die tijd had je al wel geboortebeperking, maar het was nog niet erg ingeburgerd. Pas na de komst van Peter (1964) is het onderwerp eens besproken met dokter Goessens.

Oma was blijkbaar vruchtbaarder dan haar schaduw, want toen ze nog maar pas getrouwd waren kreeg ze al het advies van dokter Humblé (die ook al huisarts was van de familie Meyers-Welkenhuyzen in Opgrimbie) om plat te blijven liggen. Die meende al dat ze in verwachting was, maar ze had nog wel haar maandstonden. Dokter Humblé dacht dat het daarom verkeerd zou lopen met de zwangerschap. Dus ze moest blijven liggen! Maar naderhand kwam dan uit dat ze eigenlijk helemaal niet in verwachting was, want ze bleef ongesteld. Oma’s regels waren niet regelmatig, vandaar de verwarring bij dokter Humblé.

Bartje

Toen Bart op zondag 25 augustus 1963 geboren werd, woonde het gezin nog in Eisden bij pépé (zie ook daar voor de eerste foto’s). Dokter Humblé kwam helemaal uit Rekem de bevalling doen. Dat gebeuren greep plaats op de keukentafel in het voorhuis waar vroeger de winkel was (toen opa en oma daar woonden was dat hun woonkamer), een tafel met een rood gevlamd kunststof blad en metalen poten, die later ook in Elen nog lang als keukentafel heeft dienst gedaan. Pépé zat ondertussen voor “op de luif” (de stoep) in de zon met een aantal buren te babbelen. Zij wisten dat binnen de bevalling gaande was en bleven dus netjes buiten zitten, zonder enige nieuwsgierigheid uiteraard.

Bartje 18 september 1963, foto door kapelaan Lanckohr.

Opa is de boreling dan gaan aangeven bij de gemeente, waar de welluidende namen Bartholomeus Leonardus Ludovicus op de geboorteakte werden vereeuwigd. Leonardus naar zijn grootvader en dooppeter, pépé. Bartholomeus hebben opa en oma zelf bedacht, Bart dacht omdat het de naamheilige is van de 24e augustus, de dag voor zijn geboorte, maar dat is eigenlijk toevallig, want hij is ongeveer een week te laat geboren. Ze hadden in eerste instantie voor Johan gekozen. Oma weet nog dat zuster Lambertio achteraf nog vroeg: “Tiens, ik dacht dat gij de kleine Johan ging noemen?” Maar achteraf vonden ze Bart(je) toch mooier. En het was in die tijd nog de gewoonte om de kinderen naar de dooppeter of -meter te noemen, de grootvader van vaderskant werd gewoonlijk gekozen als peter voor de eerstgeborene. Ludovicus was de naamheilige van de 25ste augustus.

Maar Peter en Dirk heten dan weer gewoon Peter en Dirk en ook hun tweede namen zijn redelijk gewoon, dus die Bartholomeus dat blijft toch een raadsel. Oma vermoedt dat het toen nog de gewoonte was om de namen zo volledig mogelijk te gebruiken, dus niet Bart Leo Ludo maar Bartholomeus Leonardus Ludovicus…, en dat ze een jaartje later al niet meer zo streng waren als vroeger met naamgeving. Ofwel mocht het bij Bart ook al, maar hebben zij het niet geweten…

De doopouders van Bart waren pépé Leonardus uit Eisden en bomma Anna uit Opgrimbie.

Bart was een heel rustig kindje. Hij mocht zes keer per dag aan de borst en schakelde na een week of tien probleemloos over op Bambix en fruitpapjes, dat scheelt. Maandelijks kwam er iemand van het Kinderheil langs om te kijken hoe het kindje vorderde en hoe het thuis ging. Het kinderbedje stond in wat later de speelkamer werd, dat was een bedje met licht schuine zijkanten. Het matrasje lag redelijk hoog in het bed, dus eigenlijk kon een kindje daar zo uit klimmen. Maar Bart speelde gewoon heel rustig met zijn vingertjes en zijn voetjes, er was ook nog niets gemaakt om boven het bedje te hangen waar hij mee kon spelen. En die mevrouw van het Kinderheil verwonderde zich daar over, dat oma dat durfde om hem daar zo in te laten liggen. Hij was toch al enkele maanden oud. Maar dat is altijd goed gegaan.

Uit het boekje van het Kinderheil.

En zo groeide het bengeltje Bart voorspoedig op die eerste maanden aan het kanaal in Eisden. Toen oma terug voor de klas moest gaan staan kwam tant Annie op de boreling passen, die kwam daarvoor uit Opgrimbie over en weer. Tant Annie herinnert zich daar nog van dat er niet veel muziek in huis was daar in Eisden, er was wel een pick-up maar de platencollectie beperkte zich tot “Warum” van ene Camillo… dat heeft Bartje dus tot in den treure in zijn oorschelp horen weerklinken.

Peter daarentegen lag niet lang in die wieg, daar was hij te hevig voor. Na de geboorte van Bart is ook regelmatig een vroedvrouw aan huis gekomen, een mevrouw Simons uit Stokkem. Dat was een zus van de vrouw van Noke Pepels. In het begin kwamen ze van het Kinderheil aan huis, maar als de kinderen ouder werden moest oma ermee naar het Kinderheil toe gaan om te wegen en het boekje in te vullen. In Eisden liep ze daar te voet naar toe met de “voiture” (vier wielen en een bakje/gondel waar de kleine in ligt). Een “sjarret” is een open zitje laag bij de grond, tegenwoordig heet dat een buggy. De voiture was gemakkelijker omdat het kindje daar in lag, tijdens het wandelen vielen ze dan vaak in slaap en dan konden ze daar in blijven liggen. In Eisden zetten ze die voiture in het voorjaar soms ook al eens buiten op het gelèèg met een gaasdoek erover tegen de muggen en vliegen.

Peterke

Ongeveer een jaar na Bart is Peter geboren, 1 augustus. En een paar jaar later Dirk, ook weer in augustus. Maar dat ging gewoon vanzelf, daar werd niets aan gepland. Geboorteplanning bestond nog niet. Er was wel een methode met temperatuur meten, maar dat was hoogst onbetrouwbaar. De peter en meter van Peter waren bompa Theo uit Opgrimbie en de vrouw van nonk Mart (broer van opa), Maj. Peter had het ongeluk dat zijn dooppeter, bompa Opgrimbie, vrij snel na zijn geboorte overleed – in 1965. Peter en meter zijn, dat hield vroeger ook niet zoveel bijzonder in. Met Sinterklaas cadeautjes geven, met een communie werden ze uitgenodigd, de nieuwjaarsbrief die werd voorgelezen… Toen opa en oma nog kinderen waren, was dat niet anders. Opa denkt dat dat in het leven is geroepen omdat vroeger de mensen jonger stierven. Zo konden de peter en meter zich over de kinderen ontfermen, als een soort voogd “achter de hand”.

Peter is een maand te vroeg in het ziekenhuis in Maaseik geboren. Dokter Goessens van Maaseik was de huisarts, die was thuis langs gekomen voor controle en concludeerde dat ze dringend naar het ziekenhuis moesten. Hij heeft oma toen meegenomen met zijn auto, want opa en oma hadden er zelf nog geen. Opa weet nog dat Goessens schrik had om onderweg in panne te vallen want zijn benzine was bijna op! Maar ze zijn toch in Maaseik geraakt. Opa bleef thuis met Bart, en toen is Annie of iemand uit Opgrimbie gekomen, en daarna is opa naar Maaseik gereden met de brommer. Peter was een maand te vroeg geboren en moest dus nog een poosje in het ziekenhuis blijven. Maar hij kreeg wel borstvoeding, dus oma moest kolven en opa bracht dat dan elke dag naar Maaseik. Opa weet nog dat hij in Maaseik eens in het ziekenhuis aan kwam lopen door de gang, en dat één van de zusters riep tegen een andere verpleegsters: “dao is de melkboer!”.

Oma met Peterke onder de deken en links petere Theo, rechts metere Maj. Peter moet twee keer gedoopt zijn, één keer in het ziekenhuis en één keer erna, en dit moet bij de tweede gelegenheid zijn.

Oma’s zussen kwamen heel graag naar Elen. Op zondag gingen opa en oma geregeld naar Opgrimbie, in het begin nog met de bus. Als ze dat al eens niet deden, kwamen de zussen hen halen met de auto om mee naar Opgrimbie te komen, want anders hadden ze niks aan hun zondag! Als die kleine maar kwam, was de zondag goed. Dus daarom staat Bart ook in alle fotoalbums bij alle tantes.

Peter is zo een maand in het ziekenhuis moeten blijven, en op de kamer ernaast lag Jan Geuskens. Die is een dag eerder of later geboren. Aan de andere kant naast hun lag een dochter van Zwarte Bet, die woonde op een schip, die is toen rond dezelfde tijd als oma bevallen. Die vrouw voelde zich niet op haar gemak volgens mama, ze was heel zenuwachtig omdat ze haar man nu niet in het oog kon houden, dat was kennelijk nogal ne vrouwenzot.

Oma is toen met Peter de eerste week in het ziekenhuis gebleven, daarna mocht zij naar huis maar Peter moest nog daar blijven. Hij heeft niet in de couveuse gelegen, wel in een verwarmd bedje. Hij heeft dan een drietal weken nog borstvoeding gekregen (oma kolven, opa brengen), maar hij kwam niet snel genoeg aan. Dus daarna zijn ze overgestapt op flesvoeding, daar groeide hij sneller van. Hij moest 2,5 kilo wegen voor hij naar huis mocht.

Peter juli 1965 in het parkske; Bart mocht al vrij rondlopen mits begeleiding van een beer.

Peter was een heel ander kindje dan Bart, lang niet zo rustig, een heel stuk meer kwispelachtig. Maar ook toen ze al wat groter werden waren de verschillen wel duidelijk. Bart kon als kind heel rustig en geduldig zitten tekenen, bijvoorbeeld een huisje. Elk pannetje moest dan apart op het dak worden getekend, mooi binnen de lijntjes, en kreeg dan telkens een andere kleur. Daar kon hij een hele tijd mee zoet zijn, om dat mooi netjes te tekenen en kleuren. En dan kon Peter binnenkomen, die zag dat en greep dat papier en hop weg was de tekening. Of dan kon Peter in zijn parkje zitten, en Bart was dan in de buurt met een autootje of dergelijke aan het spelen. Peter riep dan van “é é é”, hij wilde ook dat autootje. Dus oma zei dan tegen Bart: “gij zijt eigenlijk toch al een grote jongen, geef het hem maar”. Ook om te leren delen en zo. Maar van het moment dat Peter dat autootje kreeg, gooide hij het naast het parkje op de grond! Zo ging dat een paar keer, maar dan werd gezegd: zo niet hé.

Ook als hij ’s middags een dutje gedaan had, dan kwam hij uit bed en liep hij zo wat rond te “taffelen”. Hij ging dan altijd als eerste naar de salontafel, daar stond een asbak op die niet kapot kon vallen. Maar als die op de grond viel maakte dat wel heel veel lawaai. Het eerste wat Peter deed, was die asbak pakken en goed op de stenen laten vallen. En oma zette dat dan telkens weer rustig terug…

Opa met Peter op de schoot, juli 1965.

Opa weet nog dat ze heel lang en veel gespeeld hebben met houten blokjes. Hij had die laten zagen bij Daalmans, de schrijnwerker, en ze hadden die in verschillende kleuren geverfd. Daar waren er bij zo groot als een baksteen, ook halve stenen en kubusjes. Daarna kwam de voorloper van Lego, plastic bouwstenen. Nog later kwamen de Märklin treintjes enzo. Maar in het begin werd vooral veel gespeeld met autootjes en die houten blokken. De hele vloer van de speelkamer lag dan vol met blokken. Nog wat later kwam de poppenkast, toen oma geen les meer gaf. Maar daar zullen de kinderen zelf waarschijnlijk niet veel mee gespeeld hebben. Er zijn wel foto’s van.

Dirkske en de dieren

Tussen de geboorte van Peter en de komst van Dirk zitten twee jaar. Het zou kunnen dat oma toen een tijd de pil heeft genomen, om even rust in te bouwen. Maar na een tijdje geeft de huisarts dan het advies om daar weer een poosje mee te stoppen. Waarschijnlijk is het toen weer raak geweest… Bart herinnert zich dat oma ook een miskraam gehad heeft, maar waarschijnlijk was dat pas later. Ze was toen ook nog helemaal in het begin van haar zwangerschap. Volgens opa was dat in elk geval niet tussen Peter en Dirk, maar pas later. Bij Dirk was nonk Mart de peter, zijn meter was tant Leny.

Dirkske in het ziekenhuis in Maaseik, 9 augustus 1966.

Dirk is op tijd geboren, ook in Maaseik. Volgens opa een heel levendig, prettig manneke. Opa weet nog dat ze in Porec op vakantie waren en dat Dirk aan het zingen was terwijl ze door de stad liepen. Hij zong graag zo in zichzelf, als hij zich goed voelde. Maar toen hij kleiner was had hij last van astma (stof, huismijt). Daar gebruikte hij een tijdlang puffers voor. Maar hij is er vanzelf uit gegroeid, dat gebeurt dikwijls zo rond de 12-13 jaar.

Het doopsel van Dirkske op 13 augustus 1966, met zijn petere nonk Martin en metere tant Leny, en pastoor J. Hardy.

Niet lang na de intrek in het huis in Elen zijn er konijnen gekomen. Opa heeft de hokken nog zelf getimmerd. Waarschijnlijk kwamen die konijnen van bij pépé, die hield er achter in het stalletje. Vroeger hadden ze in Eisden op de boerderij kippen, koeien, varkens, konijnen, en schapen – maar dat laatste heeft opa niet meer geweten, toen woonde hij al niet meer thuis. Pépé kweekte dus met die konijnen. Toen opa klein was hadden ze ook konijnen thuis, maar die waren niet “persoonlijk”. De familie had konijnen, er was niet één konijn speciaal van hem bij.

Geen plaats voor twee, maart 1967.

Die konijnen kregen vroeger ook geen namen. Dat vindt oma eigenlijk ook beter, want dan hecht ge u er wat minder aan, terwijl Bart en Peter en Dirk er wel een band mee opbouwden. De kinderen moesten hun konijnen verzorgen, er gras en klaver voor snijden, en “gouwsetonge” uitsteken (dialect: paardenbloemen). Dat deden ze op de wei van Pia, naast het huis. Bart had zijn konijntje “Harlekijntje” genoemd, maar er was ook “Witje” en “Grijsje” en ga zo maar door. Bart heeft wel op een zaterdag zo’n dode konijn aan zijn sokken in de kelder zien hangen uitdruppelen aan de draad, maar heeft nooit het verband gelegd met wat er de volgende dag in de pan op tafel stond. Dirk daarentegen bleek daar heel gevoelig voor, die is daar oprecht kwaad om geweest. Opa verwijst naar het liedje “Flappie”, van Youp van ’t Hek, volgens Bart is Dirk met dat liedje afgekomen.

Volgens oma ligt het er ook aan hoe ge dat uitlegt. Zo hebben ze ook een poosje een hond gehad. Dirk vond dat geweldig, toen hij 2 jaar oud werd had hij die gekregen. Het minste dat Dirk zich voor het raam in de speelkamer liet zien, begon die hond te blaffen, Pukkie, een kleiner zwart hondje met wat langer haar. En als Dirk buiten op het terras kwam dan sprong de hond tegen hem op en dan viel Dirk om natuurlijk, maar daar lachte hij mee. Maar op een zeker moment was de hond weg. Dat was in de winter, het was heel koud, ze hadden Pukkie in de kelder gezet, zodat hij het toch een beetje warmer had. Maar hij deed niks als blaffen, en de kinderen konden niet slapen, dat kon niet blijven duren. Dus moest Pukkie weer naar buiten in zijn hok. Dat was van houten planken gemaakt, de wind ging daar dwars doorheen. Daarom had opa met “pappendek” alles goed dicht gemaakt, zodat de wind er niet meer door kon. Maar de hond brak alles af, knabbelde dat allemaal kapot. Ook dat kon zo niet blijven duren, dus op een dag was de hond weg. Het poortje van het hok was open blijven staan, Dirk was in alle staten: “wie heeft dat nu weer gedaan”. Maar opa en oma hadden de hond naar de dierenbescherming gebracht. En tegen Dirk zegden ze: “laat dat poortje maar open staan, misschien komt hij nog wel terug!” Dus Dirk ging af en toe aan de venster kijken, maar geen hond natuurlijk. En zo sleet het leed een beetje, aldus oma… (En zo werden de kinderen belogen, aldus opa.)

Op de gazon in Elen, 1967.

Dirk was astmatisch, dus honden en katten waren eigenlijk niet ideaal. Er werd naar alternatieven gezocht. Zo hij had vroeger ook een kanariepietje in een kooitje. Op enig moment zat dat vogeltje alleen maar beneden in zijn kooitje, maar ze hadden daar eigenlijk geen erg in – hij kreeg zijn voer en zijn water… Op een morgen lag pietje onder op de bodem met de pootjes omhoog. Toen kwam Dirk, hij stond heel stil te kijken voor het kanariekooitje, opa en oma achter hem. En zij dachten: “oh dat gaat hier nog goed”. Maar toen hij zich omdraaide had hij dikke tranen in zijn ogen staan. Daar wordt nu eens danig om gegiecheld. Dirk was dus een heel gevoelig menneke wat dat betreft.

Bart herinnert zich ook nog een goudvis die uit de kom was gesprongen. Opa en oma herinneren zich dat niet goed meer. Bart weet nog dat ze op de kermis goudvissen gewonnen hadden, en die zwommen rond in een kom. Op een bepaalde morgen zat er geen vis meer in de kom, de vis lag op de grond. Misschien te veel water in de kom geweest? In de keuken heeft ook nog eens een aquarium gestaan, dat was een heel professioneel ding, met een filterpompje erin en siervissen. Dat was een hele gedoe om te filteren en te kuisen. Daar zaten ook van die visjes in die tegen het glas kleefden en bewogen en zo het glas proper hielden … Daarvoor zijn Dirk en opa in Maasmechelen tropische vissen gaan halen, die winkel lag vooraan links op de Joseph Smeetslaan. Opa weet nog dat hij met Dirk in die winkel stond, en die mevrouw was met een netje de vissen uit het aquarium aan het scheppen. Opa vroeg aan haar: “Wat denkt gij dat die vissen nu denken? Die denken zeker: die vangt.” Die madam moest daar zodanig mee lachen dat ze alles uit haar handen liet vallen! Gegiechel.

Goudvissen bleken al bij al niet de aaibaarheid van een hondje te hebben, en wie weet is het daardoor dat Dirk een knuffelberencollectie wist uit te bouwen met wel tientallen stuks, die ook liefst allemaal mee naar bed moesten. Ook daar moest op een gegeven moment paal en perk gesteld aan worden wegens zijn allergie aan huismijt en stof: toen Dirkske 8 of 9 jaar was, kreeg hij van Sinterklaas een door opa zelf getimmerd ledikantje, waar de beren in mochten slapen. Van toen af mocht er iedere avond maar één beertje meer mee in bed bij Dirk. Het hoeft ook geen betoog dat Dirk fan was van de Bereboot, een programma op de teevee.

Eerste communie Dirk, 1972. Vlnr Bomma Anna, Odilia, Hubert, Dirk, nonk Mart, tant Maj, nonk Julien, tant Leny, pépé en beneden Mark, Paul, Leo, Bart, Peter, Rudy.

Het waren maar drie simpele namen, Bart, Peter en Dirk, maar toch slaagden oma en opa er vaak in om zich te vergissen als ze de ene of de andere riepen… vandaar de titel boven deze pagina!

Vele jaren later, toen Bart Peter en Dirk welhaast het ouderlijk huis verlaten hadden voor hun respectievelijke koten, werden de drie musketiers aangevuld met koningswens Greetje… maar dat is weer een volgend verhaal.

Peter en Greetje op de dansvloer, 1985.