Overstroming (Durgerdam).

Onze oudst bekende voorouders langs oma’s kant, de Meyers, stammen uit Dael-Gremi (later deel van Opgrimbie, maar eertijds een gehucht van Mechelen-aan-de Maas). Blader eens door de parochieregisters van voor de Franse Revolutie: het zijn steeds dezelfde namen die terugkomen, mensen trouwden allemaal in dezelfde families, zaten naast elkaar in dezelfde kerk, waren getuige bij elkaars geboortes huwelijken en overlijdens, bleven eeuw na eeuw in hetzelfde dorpje wonen, tenminste, dat is het beeld dat je uit de parochieregisters opdoet. Ondertussen gebeurde er wel eens wat op geopolitiek vlak: er trokken legers door, er greep een revolutie plaats, de landsgrenzen werden hertekend, maar het leven in zo’n dorp veranderde gedurende een mensenleven eigenlijk weinig of niet, het speelde zich af tegen de achtergrond van goede of tegenvallende oogsten, nu en dan een epidemie die de veestapel decimeerde, schaarste en hongersnood, afgewisseld met jaren waarin het allemaal best meeviel, god zij dank, en dan om de zoveel jaar eens een overstroming van de Maas.

Dankzij het parochieregister van Nicolaas Nessel van Mechelen-aan-de-Maas, waar ook het Dael-Gremi van onze voorouders Meijers toe behoorde, krijgen we niet alleen een overzicht van wie er geboren werd, trouwde of stierf, maar ook een fragmentarische blik op het leven in zo’n Maasdorp begin zeventiende eeuw. Nessel was zo begaan met zijn parochianen dat hij niet alleen bijzonderheden over hun leven en dood noteerde, maar daarnaast ook regelmatig getuigde van overstromingen, doortrekkende legers en andere rampen die zijn kudde plaagden. Hebben we van onze voorouders uit die tijd niet meer dan hun namen en wat data, we hebben dan toch ook wat informatie over het leven in het dorp in hun tijd.

Het grotere kader

Eenvoudig gezegd waren de Nederlanden in de tijd van Karel V één, tot de Noordelijke Nederlanden (de protestantse Republiek van de Verenigde Provinciën) zich afscheurden (Tachtigjarige Oorlog, 1568-1648). Ge weet wel, de Beeldenstorm, hertog Alva, de Spaanse Furie (1576), … de katholieken tegen de protestanten, de Spaanse vorsten tegen de Republikeinse geuzen. Neutraal in heel dat verhaal was het prinsbisdom Luik, waartoe het toenmalige Limburg (het graafschap Loon) behoorde, en dat wapenleverancier van beide partijen was. Rond 1579 werd Maastricht door de Spanjaarden heroverd, van 1609 tot 1621 gold het Twaalfjarig Bestand (onder Albrecht en Isabella), maar vervolgens is de Maasvallei weer regelmatig strijdtoneel en doorgangsgebied van legerbenden. De Hollandse Republiek wist achtereenvolgens ’s Hertogenbosch, Venlo, Roermond en Maastricht (1632) te veroveren en trok zo aan het langste eind. Ondertussen was in Duitsland de Dertigjarige Oorlog uitgebroken (1618-1648), waarin zowel Frankrijk als Zweden zich niet onbetuigd lieten om de situatie te destabiliseren. Aan heel dit strijdgewoel kwam een einde in 1648 met de Vrede van Westfalen.

Belgisch Limburg viel dan wel voor 80% samen met het vroegere graafschap Loon (sinds 1366 opgenomen in het prinsbisdom Luik, paars op bovenstaande kaart), daarnaast waren er langs de Maas verscheidene kleine heerlijkheden zoals de baronie Pietersheim (Lanaken), het Graafschap Reckheim of de heerlijkheid Leut. Ook Maasmechelen behoorde niet tot Loon, maar viel onder het Sint-Servaaskapittel in Maastricht en was dus in feite een stukje van de protestantse Republiek (al zou dat pas in 1785 echt officieel worden). Dat alles maakte het Maasland tot een gegeerde krentenkoek waar vele aasgieren hun heil zochten met paarden, kanonnen en musketten.

Pastoor Nessel vertelt

In het parochieregister van Nicolaas Nessel (1613-1631) vinden we menige beschrijving van het onheil dat zijn parochianen te verduren hadden.

“Dit jaar 1614 vanaf de eerste tot de vijftiende december greep een maasoverstroming plaats zoals er voor 30 jaar een voorviel. De Maas kwam tot aan deze kerk en de vloer ervan was een halve voet hoog met water overdekt. Bijna alle huizen hier hebben onder de overstroming geleden; de pastorij echter niet. De overlopende Maas kwam tot aan de keuken die ook zou zijn ondergelopen zo het water nog twee duim was gestegen. Grote schade werd toegebracht aan schuren, huizen, vee, mensen enz. Dat God zwaarder onheil afwere en zich over ons ontferme. Amen.”

“De veertiende van dezelfde maand [maart 1615] steeg de Maas weer tot op bijna dezelfde hoogte als verleden jaar in de maand december, echter anderhalve voet lager. Doch deze overstroming werd op een natuurlijke wijze veroorzaakt door het smelten van dikke sneeuwlagen, waarvan het water van overal afvloeit. Deze overstroming duurde tien dagen, tot grote schade voor de vruchten op het veld. God moge zich gewaardigen de resten ervan te bewaren en de nodige en genoegzame vruchten te bezorgen waarvan wij ons kunnen voeden en, naar het woord van de apostel, ons tevreden stellen in het bezit van levensmiddelen. Amen.”

Dijkdoorbraak bij Bemmel (Nijmegen), 1799.

“In het jaar onzes heer 1615 regende het niet van 26 mei tot 5 september, tenzij tweemaal, zodat er dit jaar in de zomer een grote droogte heerste die zeer schadelijk was voor planten, gras en ander veevoeder. Daarna echter nl. vanaf 5 september begon het tamelijk overvloedig te regenen en het hield aan tot groot goed van land en zaad, door de gunst van Hem die op de bergen het hooi doet wassen en het gras ten gerieve van de mensen, die aan de lastdieren hun voedsel verschaft en regen aan de aarde enz.”

“Op 18 januari [1616] begon het hevig te vriezen en te sneeuwen gedurende ongeveer drie weken. De 3de februari daaropvolgend echter sneeuwde het zonder ophouden tot de 5de van dezelfde maand. Zo fel dat op sommige plaatsen de sneeuw een hoogte van 4 tot 5 voet bereikte; iets dat sedert een dertigtal jaar niet meer gezien was. Doch meer nog: de Maas, te Dilsen tot op de bodem door ijs belemmerd, zette de omliggende landerijen blank en bespoelde en bezette bijna gans de stad Maaseik.”

“[1621] Gedurende heel de zomer en de herfst heeft het dit jaar aanhoudend geregend, zodat er om zo te zeggen geen twee opeenvolgende dagen voorkwamen waarin het niet regende. Dit belemmerde en verlaatte de oogst, ook de wijnoogst en deed voor een gedeelte het fruit rotten.”

IJsgang bij Dreumel (Nl.), 1855.

“Van november 1623 tot maart 1624 sneeuwde het bijna aanhoudend en vroor het zeer hard, en bij het ontdooien van ijs en sneeuw stroomde de Maas voor een derde maal over en na het eerste losraken van de vastgevroren Maas, werden er grote ijsblokken afgeworpen op het land dat in de volkstaal Bampt wordt genoemd. Ze richtten er tamelijk grote schade aan aan de graangewassen en bleven er liggen, lang nadat het water zich elders had teruggetrokken. Dergelijke winter, wat betreft de langdurigheid en de gestatigheid, is er bij mensenheugenis nauwelijks gezien geweest. […] Op 7 april, dag van Pasen en de volgende dagen, heerste er een zodanige koude met nu en dan sneeuw en vlagen van oostenwind, dat het niet Pasen maar Kerstmis scheen te zijn en de koude hield aan tot de 10de van deze maand.”

“Gedurende gans de maand september, oktober en de helft van november [1624] stond de Maas zeer laag en was ze zo doorwaadbaar als ooit sinds mensenheugenis gezien. Vanaf midden november kwam er regen.”

“De 25ste december [1624], de geboorte van Ons Heer, was de lucht zo zacht, warm en gematigd, evenals 15 en nog meer dagen te voren, dat het niet Kerstmis maar Pasen scheen, juist het tegenovergestelde van hetgeen hoger, op 7 april van dit jaar, gezegd werd. Deze dag begon ook de Maas merkelijk te dalen terwijl ze gedurende ongeveer 20 dagen tot hier toe een overstroming had bewerkt. Wie is er als God?”

Overstroming Heusden 1775.

“Tot in het midden van juli [1625] regende het bijna onophoudend, daarna kwam er een zeer grote droogte en een ontzettende hitte.”

“Op 26 juli [1625], op de dag van Sint Anna in de middag – het was zeer heet in die dagen van de oogst van de tarwe – kwam Andreas Ramekers, toen hij met zijn kameraden aan het zwemmen was, op een onfortuinlijke wijze om na verdrinking. […] Daar hij per ongeluk was omgekomen werd hij door de stadhelder en de momber en dus door het plaatselijk gerecht uit het water gehaald (waarin hij tot aan zijn voeten lag en met de rest van zijn lichaam lag hij op het land). Hij werd naar zijn eigen huis overgebracht terwijl sommigen moeilijkheden maakten over het luiden van de klokken. Ik heb dat toegelaten en de volgende dag heel vroeg werd er geluid. De oorzaak van de moeilijkheid leek hierin te bestaan dat men zich tot de tijdelijke heer had gewend om toelating tot begraving te bekomen. Dat was goed doch niettegenstaande pleitte voor deze reden om te luiden “het feit dat hij als een goede katholiek zichzelf niet vrijwillig het leven had benomen. Niet precies omwille van zijn lichaam maar omwille van zijn ziel is dit (luiden) ingesteld, opdat de gelovigen op de hoogte gebracht door dergelijk luiden voor de lafenis der ziel zouden bidden.”

“In het begin van januari [1628] en gedurende bijna gans de maand december van verleden jaar waren er haast aanhoudend stormen, hevige winden en zulkdanige regens dat de Maas gedurende heel deze periode overstroomde en vooral rond het feest van Drijkoningen tot de 11de januari.”

Een processie in Maastricht, waarbij in 1275 de (houten) romeinse brug instortte en driehonderd mensen het leven lieten.

“Dit jaar 1628 werd op dringend verzoek van de stad volgens besluit van het eerbiedwaardig kapittel van Sint-Servaas te Maastricht acht dagen tevoren genomen, aldaar een plechtige processie gehouden door bijna gans de stad en precies op de dag van de heilige Laurentius (10 augustus) werd het grote kunstig met goud belegde schrijn dat de relikwieën van Sint-Servaas en van andere heiligen inhoudt, in de volksmond ‘Nootcass’ genoemd en dat gedurende ongeveer 42 jaar niet meer was rondgedragen – het berust gewoonlijk op het hoogaltaar van Sint-Servaas te Maastricht – meegevoerd. Dit gewijd schrijn wordt niet gedragen tenzij in grote nood hetgeen toen zeker het geval was voor de vruchten van de aarde. Ten gevolge van aanhoudende regens dag na dag, gedurende een maand en meer, wer de oogst uitgesteld tot op Sint-Laurentiusdag. Die dag en de acht daaropvolgende dagen kwam een voortdurende droogte en een hevige hitte waardoor tarwe en andere vruchten begonnen te rijpen en men eerder dan men dacht kon oogsten. Voornoemde processie duurde drie uur en nog langer. […] Ontelbare mannen en vrouwen tenslotte sloten deze plechtige en dure – maar dierbaar aan God en zijn heiligen zoals duidelijk bleek – processie. Zonder twijfel waren het de gebeden van de heiligen en de levenden op die dag van Sint-Laurentius die de gramschap van God tot bedaren brachten, (God), koning der koningen die door die aanhoudende regens het volk dat smakte naar de oogst terecht om onze zonden had gekastijd. Wonderbaar is God in zijn heiligen en heilig in al zijn werken. Ik ben deze processie gaan zien na hier in Mechelen het heilig officie tussen 7 en 8 uur gezongen te hebben. Ontelbaren uit de verste streken, buiten de burgers van de stad, keken toe, God weze dus gebenedijd in zijn gaven en in zijn werken.”

“De wijnoogst was dit jaar [1628] in Duitsland en omstreken zeer schraal zodat een beker Rijnwijn te Maatricht en op vele andere plaatsen rond deze tijd een halve imperiaal kostte; de Franse wijnen echter waren tamelijk overvloedig doch duur in vergelijking met de Rijnse.”

Rekem was een vrije rijksheerlijkheid. In de 13de en 14de eeuw worden Uikhoven en Boorsem toegevoegd. In het Ancien Régime functioneert Rekem als een echt vorstendom met eigen munt, leger en tolkantoor. Door de nabijheid van de stad Maastricht had Rekem gedurende de verschillende oorlogen van de 16de, 17de en 18de eeuw zwaar te lijden door plunderingen, inkwartieringen en opeisingen van verschillende legers; twee gravures van 1610 tonen de troepen van Hendrik van Nassau en de brandende kerk van Rekem.
(bron: onroerenderfgoed.be)

“Op dezelfde dag [5 oktober 1629] kwam hier graaf Henricus van den Berghe aan met een groot leger dat van in de buurt van Maaseik over heel de weg en omliggende velden, reikte tot in het graafschap Reckem en omstreken. Voorts vertoefde voornoemde graaf Henricus hier als gast in het huis van de oude schout van de Wijer; het hele voetvolk was hier en in Gremmy gelegerd. Op de heide, naast de eerste huizen van het dorp, stonden 18 kanonnen waarvan de paarden op de velden hun roofzucht botvierden op de rapen en in bijna alle schuren een grote vernieling aanrichten zodat sedert de belegering van Maastricht in Mechelen zulke verwoesting niet meer is voorgevallen. Op 8 oktober vertrok graaf Henricus met dat leer in de richting van Diest, telkens in de tussenliggende dorpen opgenomen wordend. Talrijke schapen, koeien en andere viervoeters werden aan de ongelukkige boeren ontroofd om aan dood en ontvoering prijs gegeven te worden. Ze gaven aan de inwijding van onze kerk op 7 oktober een droevig begin, midden en slot, zo dat onze cyther een smartelijke toon heeft aangeslagen. Want we werden ten onder gebracht en de streek werd geplunderd door losbandige en hongerige soldaten. Ze keerden terug uit de Veluwe, door honger gekweld want, zoals ik vernam van aalmoezeniers van sommige legerafdelingen, ze hadden al veertien dagen geen brood meer gegeten. Nochtans was hetgeen ze hier verrichtten even onrechtvaardig als dorsende ossen de mond toe te binden. Intussen werden ze gedwongen de Veluwe te verlaten vermits hun de toegang tot Wesel was afgesloten. Wat die soldaten in het vervolg zullen uitvoeren zal de tijd leren. Dat Christus, onze God, ons moge behoeden van de terugkeer van zulke krijgers.”

Geciteerd uit Pierre Schuermans & Martin Kellens, Het Pastoraat van Nicolaas Nessel, Mechelen bij die Maese 1613-1631, uitgegeven door de heemkring Oud-Mechelen, 2001.

Soldaten plunderen een boerderij tijdens de dertigjarige oorlog, 1620 (olieverf op hout) door Vrancx, Sebastian (1573-1647); 50.8×69.5 cm; Deutsches Historisches Museum, Berlijn, Duitsland

Meer honger en oorlog

Na de Vrede van Westfalen was het overigens niet lang koek en ei. Het Graafschap Loon bleef tot 1740 het toneel van vele oorlogsperikelen. In 1650 vermeldt het Mechelse parochieregister bijvoorbeeld: venit milis lotharingus magnum passi sumus d’amnum et miserius magnus deport mortui multi … waaruit we kunnen opmaken dat er een lorreins leger is doorgetrokken (lees: manschappen van Karel van Lotharingen) en veel miserie en doden met zich meegebracht… en het aantal kruisjes in het register liegt er inderdaad niet om. Van geboortes of huwelijken is er in heel die periode januari-april 1650 geen sprake.

Maar als er geen miserie was door soldaten en oorlog, dan kon de natuur ook nog eens roet in het eten gooien: misoogsten en hongersnood waren schering en inslag. In 1637-38 bijvoorbeeld teisterde een enorme hongersnood heel West-Europa. De landbouwproductie was verre van toereikend, deels natuurlijk door de oorlogsperikelen, deels wie weet door de zogenaamde kleine ijstijd van 1580-1610, maar deels ook door de bevolkingsaangroei. “Goedkoop haverbrood en dun bier verschenen dus meer en meer op de tafel van de kleine man”, en op deze magere voedingsbodem gedijden dan weer ziektes en plagen! Hoogstwaarschijnlijk moeten we dus ons beeld over die honkvaste parochianen bijsturen, en ervan uitgaan dat mensen wel degelijk op de vlucht voor honger, oorlog en watersnood migreerden, naar de stad, of zelfs op de zee, varen met de Oost-Indische Compagnie. Alleen is het moeilijk om uit parochieregisters daar een beeld van te krijgen, want die geven telkens maar een chronologisch overzicht van de geboortes huwelijken en overlijdens per parochie.

Lees meer over het sociaal-economische leven in de Nieuwe Tijd in het graafschap Loon in Jan Vaes, De Graven van Loon, Davidsfonds 2016, p. 235 e.v.

De Stadt Maastricht door den Prins van Parma met storm verovert 27 July des Jaars 1579.

Stokkem

Al die troebelen bleven dus tot ca. 1740 duren. Eén ander lukraak gekozen wapenfeit gaat over de burcht Nieuwenborgh in Stokkem, ooit een belangrijke plaats in het graafschap Loon en later het prinsbisdom Luik.

Rond 1036 bouwden de graven van Loon langs de westelijke zijde van de toenmalige oever van de Maas Nieuwenborgh, een burcht die volgens en kroniek uit Luik van 1408 de sterkste was van het graafschap Loon: castrum de Stochem, majus fortalicium totius comitatus Losensis

Franse troepen onder koning Lodewijk XIV namen in 1675 en 1678 tijdens de Hollandse Oorlog Nieuwenborgh in en verlieten het in 1679. Tijdens de Negenjarige Oorlog viel Stokkem in handen van Duitse troepen, die het kasteel ombouwden tot een versterkte vesting. In 1702, tijdens de Spaanse Successieoorlog, bezetten Franse troepen de burcht; de belegerende Hollandse troepen beschoten ze met ongeveer 200 granaten en ze werd zo zwaar vernield dat heropbouw niet meer mogelijk was. Alles wat restte blies men een paar dagen later op.

De gravure naar een tekening van Remacle Leloup (circa 1738) toont de burcht, ruïneus, maar nog goed herkenbaar (zie afbeelding). Het grootste deel van de ruïne brak men in 1784 af en men verkocht de materialen. Een deel ervan werd gebruikt voor de huizenbouw in Stokkem. Met de afbraak was men waarschijnlijk al vroeger begonnen gezien op de Ferrariskaart (1771-77) de burcht niet meer staat aangeduid. Ongeveer op dezelfde plaats werd in de 19de eeuw Carolinaberg gebouwd.

[bovenstaande alineas werden overgenomen uit Wikipedia]

Ge kunt u wel voorstellen dat al die belegeringen, troepenbewegingen en schermutselingen het leven van de dorpelingen grondig verstoorde, want die legers brachten niet hun eigen boterhammetjes mee!

Voor
Tijdens
Na (1744)

De onfortuinlijke lotgevallen van een naamgenoot

Om terug te keren naar de geschriften van pastoor Nessel, een geschiedenis over een naamgenoot van een onzer voorvaderen: Henricus Ramekers. Onze voorvader (in de stamboom van de Maasmechelse Meyersen), de vader van Wendelina Ramekers (vrouw van Joannes Meyers), werd geboren in 1623, maar straf genoeg is er een andere Maasmechelse Henricus Ramekers, gedoopt op 29 maart 1615 als zoon van Lijns (Laurentius) Ramekers en Anna Maes (en jawel, de moeder van de Henricus uit 1623 heet ook Anna Maes, maar het is ontegensprekelijk niet dezelfde vrouw).

Doopakte van Henricus Ramekers °1615, zoon van Lijns Ramekers en Anna Maes, met als peter Joris Peeters in naam van Aert Aerts en Stijn Shrijnemakers in de naam van Meijcken Theijs.

Dat illustreert maar weer dat er in dat tijdsgewricht alleen al in Mechelen-aan-de-Maas meerdere Henricussen Ramekers en allicht ook Anna’s Maes waren, maar het gaat nog veel opzoekwerk vergen om dat allemaal uit te klaren, als dat al ooit lukt op basis van de fragmentarische gegevens… [Herinner u dat in de 20ste eeuw nog in Eisden Hubert Ramakers Huub van Lei van Koëb werd genoemd, eenvoudigweg om hem te onderscheiden van alle naamgenoten.]

Meestal zijn deze parochieregisters slechts een droge opsomming van rituele formules en namen, maar hier ontrolt zich een echt drama binnen welgeteld twee luttele pagina’s van het register van de Mechelse parochieherder Nicolaas Nessel [over deze man en zijn parochieregister is een prachtig boek van Pierre Schuermans uitgegeven door heemkring Oud-Mechelen: Het Pastoraat van Nicolaas Nessel]. Die is meestal niet te beroerd om bij heel wat overlijdens toelichting te geven over doodsoorzaak en de precieze plek op het kerkhof waar de overledene belandde, maar in dit geval zijn het gewoon de data die het verhaal vertellen. Het begint met het overlijden van Laurentius (of Lijns) Raemeckers.

Ge ziet aan het geschrift dat hier een andere hand aan het werk is dan die van pastoor Nessel, dus waarschijnlijk is hij enkele maanden ribbedebie (de volgende vermelding van zijn hand is van juni) en laat hij zich vervangen, dat gebeurde wel vaker. Die vervanger weet er ook niet helemaal het fijne van, hij was allicht niet present, want hij dateert het overlijden van Lijns “rond het einde van maart” 1621 (“circa finem Martij”). Goed, in juni is pastoor Nessel dus weer paraat. Hij weet zelfs te melden dat het gedurende heel de zomer en de herfst van dat jaar aanhoudend geregend heeft, “zodat er om zo te zeggen geen twee opeenvolgende dagen voorkwamen waarin het niet regende. Dit belemmerde en verlaatte de oogst, ook de wijnoogst en deed voor een gedeelte het fruit rotten.” En opgelet, de genen van overleden Lijns zijn tijdens heel dat regenseizoen nog druk aan het werk, want 24 augustus van dat jaar bevalt zijn weduwe Anna Maes van Laurentius junior, zoals de pastoor vlijtig in zijn register krabbelt:

“Op de 24ste, op de dag van de heilige Bartholomeus, doopte ik Laurentius, posthume zoon van Lins Ramekers en Anna n. peter en meter: Leonardus Groetheijnen en Trijn N.” En merkwaardig, vlak daaronder, alsof het een vergetelheid betrof, kribbelt Nessel: “Op de dag van 9 september overleed Anna, de echtgenote van Lins Ramekers. Dat ze ruste in eeuwigheid.” Zo werd de jongste telg van Lins en Anna meteen een volle wees, amper 17 dagen oud.

Genoeg over de Ramekersen uit Mechelen-aan-de-Maas. Is er een link tussen hen en de Eisdense Ramakersen? Dat zou natuurlijk een prachtig verhaal zijn, maar laten we het er voor nu op houden dat het heel moeilijk uit te vissen is, omdat ons spoor in Eisden voorlopig ophoudt in 1684. Maar zeg nooit nooit! 🙂