Driekus van de lap

“Driekus van de lap” had maar één oog en droeg een ooglapje, maar dat was niet de reden achter zijn vreemde bijnaam. Eigenlijk heette hij Ramakers, en hij had een smidse in de Geeststraat. Deze weduwnaar had een groot gezin met verschillende jongens. Eentje heette Zjang, dat was een beetje een sukkelaar, een “minus habens” die zo’n beetje door iedereen werd uitgelachen maar toch ook een beetje beschermd werd want het was eigenlijk een zielig figuur.

Als Driekus wat centen had dan kocht hij een lapje grond, en dan zei hij: “ik heb weer een lapje”. En daarom werd hij dus “van de lap” genoemd. De kinderen dachten altijd dat die bijnaam van dat ooglapje kwam, maar dat was dus niet waar!

Driekus van de Lap.
Het huis van Driekus in de Geeststraat, 1955-60.

Berbke van de Vieg

“Berbke van de vieg” was in heel het Maasland een bekend figuur. Zij kwam geregeld langs op het geleeg bij de Ramakersen. Haar man werd “de vieg” (vijg) genoemd, maar het is een raadsel waarom. Berbke was een vrouwtje (“wiefke”) uit Rekem dat uit ging bedelen. Haar route liep door het Maasland vanuit Rekem. Ze had een hoofddoek op (dialect: “plak op de kop”) en haar kleed hing tot op de grond. Ze had ook altijd een snottebel. Ze zat dan in de zomerkamer aan de tafel soep te eten en deed niks anders als haar neus ophalen. Toen had je nog vaste bedelaars die heel het Maasland afliepen. Bij opa in de straat woonde er ook een, maar die had zijn route de andere kant op. Berbke van de vieg kenden ze bij oma thuis in Opgrimbie in elk geval ook.

De gekke Leen was ook zo’n figuur, dat was een arme vrouw die met een stok en een mand rondging met carnaval; aan die stok werd dan spek gestoken, en in de mand werden eieren gelegd. Dat was een oud gebruik, arme mensen konden zo rondgaan, een beetje zoals de kinderen nu om snoep komen bedelen met Halloween, maar dat bestond nog niet.

De Sjieresliep, een ander volksfiguur.

Het wèrewiefke

Dan had je ook nog “het wèrewiefke” (“het weervrouwke”). Die voorspelde zogezegd het weer. Dat was ook een beetje een marginaal figuur. Opa herinnert zich nog dat het huis waar zij woonde (op de hoek van de Dorpstraat met de Kerkhofstraat rechts) is afgebrand, later kwam daar een slagerij. Zij had een zoon van opa zijn jaar, Zjanke van het wèrewiefke. Dat was ook een zwakbegaafd figuur, die heeft zich helemaal krom gewerkt in de mijn. Hij was ook bij de Chiro, deed met alles mee, maar daar hebben ze ook heel veel mee gelachen. Een keer waren ze op tocht in de Hoge Venen, en toen waren ze opeens Zjanke kwijt. Iedereen was toch wel een beetje in paniek, want ja, in de Hoge Venen dat is toch al een beetje gevaarlijk om de weg kwijt te raken. Dus iedereen aan het roepen “Zjanke”! En daar verschijnt Zjanke met z’n broek op z’n knieën. “Waar hebt gij gezeten?” “Ik moest kakken!”

Oma herinnert zich nog dat er bij hen thuis iemand kwam met vlechtwerk spullen, op een fiets die helemaal vol met gevlochten spullen hing. Dat was volgens opa “Bèr de mandenmaker” uit Stokkem, die stond ook op de markt in Eisden Dorp. Bèr Beckers reed heel de Maaskant af om zijn waren aan de man te brengen: zelf gevlochten manden, korven maar ook poppenwagentjes met van die kleine houten wieltjes. Als kind droomde oma van een mooie grote poppenwagen waar ze achter kon gaan wandelen, maar dat was dan maar zo’n heel klein ding om mee te spelen… daar mochten ze al blij mee zijn!

Pier de stumpel

Pier de stumpel, dat was nog zo’n dorpsfiguur uit Eisden. Die had geen houten been, maar gewoon zo’n simpele “pikkel” (een prothese, geen been maar een stok). Daarom werd hij de stumpel genoemd (“stomp”). Die woonde langs de Rijksweg in als kostganger in een café, dat lag bij muziekwinkel Opsteyn in de buurt, maar dan aan de overkant van de Rijksweg en iets terug richting het dorp. Het huis staat er nog maar is geen café meer. Hij moest twee keer per dag met de fiets naar de mijn rijden, hij had een fiets met 1 pedaal, en zijn stumpel stak dan vooruit. Hij moest ervoor zorgen dat elke shift inklokte, en als die waren afgedaald dan kon hij weer naar huis fietsen. Zo moest hij een aantal keer per dag naar de mijn fietsen. Maar met die stumpel en die ene pedaal kwam hij nooit tot boven aan de brug, net voorbij het ouderlijk huis van opa. Dus moest er altijd iemand aan café De Knevel (tegenover het ouderlijk huis) beschikbaar zijn om Pier naar boven te duwen. Daar was altijd wel volk beschikbaar, of anders hielp een van de kinderen hem.

Tegenover café bij De Knevel: de oprit naar de brug na de afbraak van huis Dexters. Rechts huis Ramakers met erachter (het witte huisje) nog een stuk van de oude hoeve.

Pier fietste dus altijd naar het café, daar dronk hij zich een paar pintjes bier, en dan moest hij naar boven geduwd worden. En zo een paar keer per dag, hij zal een aantal shifts gedraaid hebben (maar niet de hele vroege bijvoorbeeld, want dan was er niemand om hem naar boven te duwen!).

De roeie van Iële

Zo waren er in het dorp een aantal kleurrijke figuren. Harieke Verheyen, “de roeie van Iële”, was nog zo’n figuur. Hij had rood haar en was van Elen afkomstig maar was in Eisden getrouwd en woonde daar in de Kerkhofstraat. Hij heeft lange tijd daar op het kerkhof het onderhoud gedaan, bloemen verkocht en graven onderhouden voor de mensen.

Harie de roeie van Iële, ook wel de burgemeester van het kerkhof genoemd. Harie was machinist in de mijn, maar hij had daarnaast heel wat bijberoepen, die vooral met het kerkhof te maken hadden.
Zo was hij de laatste “lieèk beèjjer” of “aanzegger” die Eisden heeft gekend: hij ging in opdracht van de familie van de overledene huis aan huis om het slechte nieuws in het dorp te melden.

Hij was ook oproeper bij de openbare verkopen op de markt. Als er een faillissement was, of als een deurwaarder iets te verkopen had, dan gebeurde dat op zaterdagvoormiddag in Eisden op de markt. Harieke was altijd de veilingmeester. Dat systeem van oproepen bestond in Eisden al heel lang, veel mensen maakten daar een beetje een feestelijke dag van. Opa heeft altijd horen vertellen dat zijn grootvader Koëb, toen was Harieke nog niet in beeld, zo een keer een stoel gekocht heeft die hij zelf meegebracht had! Hij had dus voor de gekkigheid een stoel meegenomen en bij zo’n inboedel gezet, en heeft hem dan zelf terug gekocht! Misschien had hij zelf al de nodige jeneverkes en pintjes op… Zo zorgden ze in het dorp zelf voor feest, want verder was er natuurlijk niet veel… Ze wisten natuurlijk ook niet beter, dus ze zullen niet veel gemist hebben.

Jaak de coiffeur

Mis-en-plie, ca. 1949

Er was in Eisden jarenlang maar één coiffeur (Jaak de coiffeur, die woonde op de hoek van de Langstraat en de Geeststraat). Al zijn klanten die hun plechtige communie deden kregen gratis een watergolf. Die heeft opa ook nog gekregen, is nog te zien op de foto’s (die waar hij op staat met het boek onder de arm). Een schone “mis-en-plie”. Dat was traditie, dat heeft jarenlang stand gehouden maar toen Jaak ermee ophield was dat meteen ook het einde van die traditie. Enkele jaren later, in zijn Chiro-tijd, heeft opa met zijn vrienden nog een grap uitgehaald met kapper Jaak..

Smeden

In Eisden waren er heel wat smeden: Neir de smeed (Renier), Moonen in de Vredestraat, en Jef de smeed in de Geeststraat, en dan natuurlijk Driekus van de Lap nog, ook in de Geeststraat.

Over Driekus hebben we het hierboven gehad. Over Neir werd verteld dat hij bij het bouwen van zijn paardenstal geen rekening had gehouden met de afmetingen van zijn knol, waardoor die zijn nieuwe optrekje niet in kon.

Over Neir is er nog een andere leuke anecdote. Toen hij ouder werd, ging hij bij zijn dochter op de Pauwengraaf inwonen, zij hield daar winkel, en in haar Grand Bazar was natuurlijk een telefoon. Neir had nog nooit een telefoon gebruikt, maar hij had er zijn dochter wel al eens mee bezig gezien. Toen hij op een dag alleen in de winkel ronddwaalde (hoe moest hij zijn dagen anders ombrengen?) rinkelde plots de telefoon. Waarop hij de hoorn opnam en de historische woorden sprak: “Iech kan neet telefoone!”.