Aaah… vakantie! Vroeger was dat iets gans anders dan nu, als ge na 1990 zijt geboren kunt ge u dat niet voorstellen. Er was helemaal geen smartphone of e-mail of Facebook of Instagram of Twitter om op een of andere manier geconnecteerd te blijven. Er was alleen hier en daar een telefoon, een krant (als je het geluk had er een te vinden) en verder: de postkaart (maar die deed er een week over om iemand te bereiken). Voor de rest hoefde je op niet al te veel tekenen van leven van je vertrouwde omgeving te rekenen: wég was wég, het hoofd helemaal leeg, alleen maar nieuwe indrukken en ervaringen, en dat is tot ergens midden in de jaren 1990 zo gebleven.

Al tijdens hun verloving maakten opa en oma regelmatig uitstappen naar pleisterplekken van de Eisdense Chiro in de Hoge Venen, of ze trokken al eens met enkele chaperonnes naar Monschau, en toen ze goed en wel getrouwd waren ging de huwelijksreis van een week naar Luxemburg. Verre reizen werden in die tijd veel minder gemaakt dan nu. Het vliegtuig was zeker nog niet ingeburgerd voor brede lagen van de bevolking, massatoerisme bleef beperkt tot het Noordzeestrand, en verre reizen gebeurden meestal per schip, zodat ze weken duurden, zoals de eerste reis van nonk Theo naar de missie in Indonesië (1965). Het vertrek en de terugkeer van zo’n reis waren overigens aanleiding tot grote feestelijkheden. Skireizen waren zelfs nog echt iets voor rijkelui.

Opa had zijn auto in aanloop naar het huwelijk verkocht om te kunnen sparen voor het bouwen van een huis, en de Kever die vanaf het midden van de jaren ’60 ons kwam vervoegen was ook niet echt geschikt voor verre reizen met z’n vijven. Er was destijds ook gewoon geen budget voor hotels of restaurants of vliegtuigen, niemand in de familie haalde het in zijn hoofd om daar geld aan uit te geven, dat werd niet gedaan. Toen wij kinderen nog klein waren, bleven de uitstappen en vakanties dus beperkt tot vaderlandsche bodem en naburige regionen. En we hadden vrijwel altijd onze eigen boterhammen of onze frigobox mee, dat was toen doodnormaal.

Oteppe

Een vakantiehuisje in Oteppe, met links onze Kever, in Jezussandalen opa voor de voordeur en helemaal op de voorgrond een stukje Simca van nonk Giel en tant Elvire.

Eén van de eerste vakanties met het gezin was in Oteppe. Daar waren opa en oma ook al met de school op kamp geweest, maar nu betrokken ze een vakantiehuisje op hetzelfde domein. Nonk Giel en tant Elvire betrokken het vakantiehuisje ernaast. Dat moet rond 1968 zijn geweest.

Op vakantie in Oteppe werd er veel gewandeld en uitstapjes gemaakt, bijvoorbeeld naar de citadel van Hoei. Die vakantie heeft het heel veel geregend. Er was een speeltuin in de buurt en een klein warenhuisje. Daar zijn we wel eens naartoe gegaan, omdat wij kinderen graag naar buiten wilden, maar het was door alle regen eigenlijk geen doen. De weg was spekglad, je gleed gewoon uit. Dus die vakantie hebben we veel binnen gezeten, gekaart en gezelschapsspelletjes gedaan. Misschien ook poppenkast, voorlezen en vertellen. Er zijn in elk geval foto’s van die vakantie waar de kinderen op staan die braaf en aandachtig aan het luisteren zijn, volgens oma – en kijk, na wat zoeken hebben we ze gevonden ook!

Aandachtig luisterende kinderen in Oteppe, allicht naar een spannend verhaal van Pietje Puk de postbode, maar het kan ook Tup en Joep zijn geweest. Bemerk Peter’s typerende geconnecteerdheid: hij hield bij het duimen vaak een oor vast, dat kon ook over het hoofd heen het andere oor zijn.

Oma herinnert zich nog een jaar dat Peter de waterpokken had. En niet veel later kreeg Bart het natuurlijk ook. Toen waren we in Auel op vakantie. De kinderen mochten dat jaar niet mee op kamp omdat ze dan de andere kinderen zouden aansteken.

Gezellig aan de afwas in Oteppe, 1968.

Met de bus over de vloer

Opa en oma hadden van alle familieleden het meeste contact met nonk Giel en tant Elvire. Elvire en oma waren alletwee kleuterleidsters, ze hadden alletwee ook in Gellik gewerkt, en Giel’s broer Zjeng was een kennis van opa in Eisden: die zat in de chiro van Eisden-Cité, en als leider van de Chiro van Eisden-Dorp had opa daar wel contact mee. Giel heeft hij in die tijd nooit gekend, die zag hij voor het eerst toen die kwam vrijen in de Kerkstraat in Opgrimbie, en ze werden meteen de beste vrienden. Het was niet toevallig dat Giel daar gekomen is. Hij was buschauffeur, en Elvire was kleuterleidster in Gellik. Zij nam heel geregeld de bus naar Lanaken/Gellik en zo heeft zij Giel leren kennen.

Beide koppels kwamen dan ook geregeld bij elkaar over de vloer. Giel reed bovendien dagelijks voor zijn werk met de lijnbus voorbij ons ouderlijk huis, en in die periode was John (de oudste van Giel en Elvire) vaak bij oma in huis. Als de bus langs kwam zette oma John dan voor de venster, dan kon hij wuiven naar zijn papa.

Peterke, tant Elvire en nonk Giel in Opgrimbie, ca. 1966.

Oma herinnert zich nog dat ze eens ’s morgens vroeg thuis een van de kleinsten de fles aan het geven was, dat zal Peter of Dirk geweest zijn. Ze zat dan in de zetel in de woonkamer met de rug naar het raam dus ze zag niet wat er aan de voorkant van het huis gebeurde. En ineens kwam Giel binnen, en daar verschoot oma toch van! Giel stopte dan gewoon efkes met de bus voor het huis en kwam efkes gauw kijken hoe het ging. Ge moet dat vandaag de dag niet meer proberen of ge ligt buiten, toen was dat doodnormaal. Giel en Elvire zijn heel veel in Elen gekomen. De twee gezinnen zijn in 1971-73 samen op vakantie aan zee geweest in “de Vosseslag” in Klemskerke.

Begaaien

Zo op vakantie of met feestdagen “begaaiden” opa en nonk Giel het nogal eens geregeld samen, daar is zelfs een dia van (nonk Giel nam dia’s, geen foto’s) die we hier niet gaan tonen, iets met opa in deerniswekkende toestand boven een pispot. Met nieuwjaar bijvoorbeeld zei nonk Giel op voorhand: “deze keer gaan we nu eens fatsoenlijk vieren”. Opa was dan zo doortrapt zichzelf bij te schenken uit een andere jeneverfles (Hertekamp denk ik), die hij gevuld had met water. Nonk Giel dronk nietsvermoedend met hem mee, maar dan van het echte goedje, uit een fles Smeets. Tegen middernacht was hij dan zo tiereluut dat hij per se nieuwjaar wou gingen zingen bij de buren, bij meester Aegten. Maar die ging dat zeker niet appreciëren, “neij, neij, dat geit neet”, probeerde opa nonk Giel dan van het tegendeel te overtuigen.

Zonder kinderen

Zo heel nu en dan trokken oma en opa er eens zonder kinderen op uit. Hier bijvoorbeeld enkele foto’s van een reisje naar Schuld (D) in 1967. Wij kinderen hadden daarvan nauwelijks benul, want wij waren intussen enkele dagen op vakantie bij tante Annie of Leonore of Elvire… soms samen, meestal apart.

Naar zee

In Klemskerke gingen opa en oma met de kinderen een eerste keer in een bungalowpark op de Vosseslag (vermoedelijk in de huidige Hoefijzerlaan, “de Bremhoeve”) met vakantie naar aanleiding van de inspecteurstudies met Piet Hendrikx en No Sijbers (1969-1972). De heren studeerden dan overdag in de plaatselijke school en hun drie gratiën gingen ondertussen met de kinderen naar het strand. Het zeer eenvoudige maar gerieflijke vakantiehuisje was eigendom van de zus van Lieske Dedroog, de vrouw van No, zo kwam dat.

De daaropvolgende zomers keerden opa en oma terug naar de Vosseslag voor een zomervakantie met Giel en Elvire en de kinderen. Bart herinnert zich hoe ze op een keer de eerste avond in het bungalowparkje toe kwamen en dat opa en oma en nonk Giel en tant Elvire er een mosselfeest van maakten. Dat was voor de kinderen iets heel speciaals want dat was de eerste keer dat dat op tafel kwam, mosselen met frietjes.

Aan Klemskerke heeft Bart hele goede herinneringen. Veel kuilen (“kampen”) gegraven met Dirk en Peter en John (en Vera?) in de duinen naast het bungalowpark (volgens opa een braakliggend stuk grond, wat daar eigenlijk op hetzelfde neerkomt) en natuurlijk de vakantieblaadjes van de vermaledijde Wim Roggeman om dagelijks in te vullen.

’s Ochtends trok de hele kudde met frigoboxen en windschermen en emmerkes en schupkes te voet naar het strand, daar werd dan tegen de duinen het windscherm opgezet en de kinderen speelden dan met hun schepjes en vlieger (Bartje had een hirondelle / zwaluw gekregen, het was een heel gedoe met strikjes aan een staart om die een beetje in balans te krijgen) terwijl de moeders zonnebaadden in hun bikinis. Regelmatig werd er ook gezwommen (door de kinderen dan toch), maar nooit als we gegeten hadden, na het eten moest je absoluut 2 uur uit het water blijven, daar hielp geen lievemoederen aan. De duinen zelf waren best hoog en ruig, maar je kon grote stukken ervan niet betreden omdat er nog bunkers uit de tweede wereldoorlog lagen en daarrond waren dan grote stukken van de duin met prikkeldraad afgespannen. De meeste van die bunkers zijn later in de jaren ’70 gedynamiteerd.

Vosseslag Klemskerke 1971. Je kon bij Elf nog tanken met Valois-zegelkes.

We reden al eens met de go-cart rond, deden daguitstappen naar bv het Melipark (waar alle auto’s zonder uitzondering een reclamesticker opgekleefd kregen) en er was ook een rubberbootje. Die laatste mocht in elk geval ook mee op de latere vakanties naar Joegoslavië, daar kwam die beter van pas want daar was de zee heel kalm, veel kalmer dan in Klemskerke. Op het einde van de strandbeleving werd er wel eens een ijsje gekocht of zo, en dan gingen we weer kuilen graven terwijl de grote mensen voor eten en de andere noodwendigheden van het leven zorgden.

Postkaart van de Bremhoeve anno 1979. Intussen was er een opbouwzwembad toegevoegd.
De Bremhoeve nu (2021).

Umag

De jaren ’70 brachten een hele verruiming van onze horizon. Abba won het Eurovisie Songfestival (1974), Avro’s Toppop begeesterde ons op zaterdagavonden, en onze eerste grote buitenlandse reis ging naar Joegoslavië, naar een vakantiepark in Umag, Kroatië, met “die rare” Volkswagen, een 1600, een vrij zeldzaam model dat nooit erg populair is geworden. De motor lag overigens net als bij de Kever achterin, dus de bagage moest voorin, al was er achteraan ook nog wel ruimte aangezien wij een TL Fastback hadden. Het was 1974 of 1975, en die VW reed op gas, wat meteen de eerste dag in het buitenland al tot problemen leidde, we hebben toen rond München een ware zoektocht moeten ondernemen om brandstof te vinden. Daardoor (en door heel wat wegenwerken met bijhorende files) kwamen we pas laat op de avond toe in Rosenheim, waar we gereserveerd hadden. Oma herinnert zich een heel kaal gedoe (lees: een sjiek modern hotel) waar niet veel volk was (lees: we kwamen laat op de avond aan, het restaurant was eigenlijk al haast gesloten). Het maakte alleszins op ons kinderen grote indruk, want het moet zowat de eerste keer zijn geweest dat we op hotel gingen, zo sjiek dan nog, en het personeel was zo welwillend, dat je daar dan om 22u30 of later nog een gerecht met frietjes kon krijgen, dat was toch wel heel speciaal. Op de terugweg zijn we dan weer in Ulm gestopt, ook Duitsland.

In Umag huurden we het gelijkvloers van een huisje, dat was spiksplinternieuw. We kwamen ’s avonds in het donker aan en we zijn vrijwel direct gaan vissen, in het donker op de pier in het stadje. En Bart heeft toen een vis gevangen ook! Die moest natuurlijk gebraden worden, maar oma zag dat niet zitten want ze had op een of andere manier schrik van vis – het was nu eenmaal geen Captain Iglo, hoe konden we nu weten of hij eetbaar was? Dus is de vangst helaas zonder veel ceremonieel in de hof van het vakantiehuisje begraven. Een vis is in het Opgrimbies dialect een “vusch”. Toen Bart zijn verhaal later vertelde op de speelplaats van de school werd hij daarmee uitgelachen want in het Elers dialect is een vis een “vés”. In het bungalowpark was er ook een klein winkeltje, daar was er allicht wel Captain Iglo. Er werd vooral Duits gesproken daar, de meeste toeristen waren van germaanschen bloede.

De volgende ochtend staat ook nog in Bartjes geheugen gegrift. Niet omdat er grote heldendaden gebeurden, integendeel. Hij lag in het schemerdonker vol ongeduld op het krieken van de dag te wachten, en tegenover hem hing aan de muur een nog niet te ontwaren schilderijtje. Naarmate het krieken vorderde en de kleuren en vormen stillekesaan iets betekenisvol begonnen voor te stellen, bleek dat een reproductie van een Renoir te zijn, iets met een dame in een theaterloge. Vrijwel nooit was het ontwaken zo spannend, want niet alleen wachtte die dag de dame met de toneelkijker, maar verder plaatste hij die dag zijn voet nietsvermoedend op een zee-egel toen hij zich in een baaitje een weg baande tussen de rotsen net onder de waterspiegel! Het fenomeen zee-egel was hem tot dan toe volslagen onbekend, maar dat deed flink zeer, het was ook een heel gedoe om die naalden weer uit die voet te prutsen, en sindsdien waren plastieken schoentjes aanbevolen bij het te water gaan! O welke nieuwe sensaties! Gelukkig was er verderop ook een groot aangelegd betonnen strand, daar was er minder risico op letsels.

Pas op, zo’n vakantie, dat was meteen een serieuze onderneming van drie weken. De eerste week diende om te ontwennen van het schoolleven, de tweede om te genieten, en de derde om stillekesaan terug aan het gedacht van de terugkeer te wennen. Maar kijk, de schoolvakantie duurde in z’n geheel twee maanden, dus het kon er van af, en een groter vakantiegevoel (qua deconnecteren) hebben we sindsdien nog zelden genoten, want waar we nu ook op vakantie gaan, de dagelijkse en professionele beslommeringen zijn maar één mail of één telefoontje ver.

Toen we terugkwamen uit Umag, vertelt opa, zijn we ’s morgens heel vroeg in het donker vertrokken. Toen is het heel hevig beginnen te onweren. We reden bergaf en daar kwam ineens een hele schuif water over de weg, dus daar hebben we toch efkes een schrik gepakt omdat de auto ging aquaplanen.

Vakanties thuis

Uiteraard moesten we niet per se op verplaatsing om ons tijdens de zomervakanties te amuseren. Een badje met water, een schommel… een kinderhand is gauw gevuld. En als we onze eigen tuin of de wei van Pia al eens beu werden, dan gingen we kersen plukken, of later bosbessen in het bos van Rotem… er was altijd genoeg te beleven!

Uitstap naar de dierentuin van Antwerpen, 1975, met John.

Poreč

De volgende Joegoslavië reis was naar Poreč, met de gele Vauxhall, dat moet in 1976 zijn geweest. Er waren twee opties: via de Karawanken pas of via de Würzenpass. Die tweede pas was in elk geval afgesloten, dus moesten we de Karawanken pas nemen, en dat was de moeilijkste. Met naar boven rijden weet opa nog goed dat er voortdurend wagens stil stonden met oververhitte motor, daar moesten wij dan achter blijven staan tot we voorbij konden. Dus dat was telkens stilstaan, optrekken, weer stilstaan, enz. Nu is dat allemaal geen probleem meer, sinds 1987 is er een tunnel, maar toen… In de bergen was oma sowieso nooit gerust (“hooew menneke, niet zo kortbij” – tja, zij zat als passagier bijna altijd aan de kant van de afgrond, nietwaar?).

Onderweg werd er ook gestopt in Lubljana om gezellig te tafelen. Gezellig was het allerminst, in de hoofdstad waarde de geest van het communisme nog veel sterker rond dan aan de kust, dus de bediening was op z’n zachtst ambtelijk te noemen. Overigens kwamen we ook aan de kust in Poreč in het stadje wel al eens winkels tegen waar de rekken zeer schaars gevuld waren, al kwamen wij toeristen niets tekort.

Achter het huisje in Poreč was er een klein portaaltje. Daar had oma de zwembroeken opgehangen om te drogen. Dat huis was van een familie, en die verhuurden de bovenverdieping. Als we een paar trapjes af liepen kwamen we op dat kleine portaaltje. Oma hing normaal nooit iets buiten, want ge kunt nooit weten, maar opa had gezegd: “hang dat hier toch op, dat kan toch geen kwaad”. Dus we had daar een lijntje gespannen en die vier broekjes (3 jongens + opa) hingen daar op een rijtje om te drogen. En ’s morgens waren er 2 van de kinderzwembroekjes verdwenen! Wie doet nu zoiets? De volgende ochtend hing er weer een terug, dat zal niet gepast hebben zeker?

In Poreč was het strand één grote betonnen vlakte, en het water was niet zo diep. Er was ook een glijbaan. We zijn een keer met een motorbootje de zee op gegaan, en natuurlijk in het stadje rondgewandeld. Peter heeft daar een portrettekening laten maken, die hangt nu nog boven. Opa is ook eens een keer wandeling gaan maken in de bergen, het binnenland in. Of daar nog iemand bij was weet hij niet meer. Hij kwam zo in een klein, schilderachtig dorpje (geen verharde wegen, geen elektriciteit, …) met allemaal kunstenaarsateliers.

Verjaardag Bart, Elen, Augustus 1976. Op de kast een schilderij gekocht in Poreč.

Bij een avondwandeling door het stadje bezochten we een soort kunstenaarsmarktje (zoals de Place du Tertre in Parijs), op een keer mocht Peter daar poseren voor een tekenaar die wij heel virtuoos vonden, dat was zijn verjaardagscadeau. Ook kochten opa en oma daar twee schilderijen, eentje met een vissersboot bij zonsondergang op zee, en eentje met een typisch straatje uit de oude stad. Bartje was zo fan van het eerste schilderij dat hij het nog eens heeft nageschilderd, een tante moet dat vervolgens gekocht hebben. Bij de vorige reis hadden opa en oma overigens al eens een schilderij gekocht, met vissersboten in de haven die keer.

Opa had een boek bij over het geslacht Bjørndal, een trilogie in één deel, beginnend met “En eeuwig zingen de bossen”. Volgens Bart een oneindig dik boek. Daar was ook een film van, daar zijn opa en oma in Rekem nog naar gaan kijken.

Op de terugreis had oma alle lakens en dekens op elkaar gestapeld in de kofferbak, dat moet in de Vauxhall geweest zijn, want de Volkswagen 1600 had geen kofferbak achteraan. In Umag, de eerste reis met de VW, zaten we in een vakantiepark en daarvan weet oma nog dat ze alle dagen het bed kwamen opmaken. Dat van die lakens in de kofferbak moet dus de tweede reis naar Poreč zijn geweest, daar hadden we die kamers gehuurd en moesten ze waarschijnlijk zelf voor het beddengoed zorgen. Bart herinnert zich dat nog van die lakens omdat oma normaal altijd alles netjes opborg, maar nu hadden ze haast omdat ze op tijd wilden vertrekken, dus ze had zomaar alles samengepropt. Oma zei toen nog: “oei als we nu controle krijgen aan de grens, wat gaan die denken van die rommel?” Of als ze platte band kregen, dan had dat er ook allemaal uit gemoeten!

Bart herinnert zich dat ze ook het amfitheater van Pula bezocht hebben. En op de terugweg naar huis zagen we een ezelkarretje. Maar veel meer herinnert hij zich ook niet van die vakantie.

Omschakelen

Volgens oma was opa ’s morgens ook altijd nogal druk, als we op vakantie vertrokken. Ze hadden dan de vorige avond alles al ingepakt, de auto was al helemaal klaar, ze moesten dan alleen nog voor de kinderen zorgen. ’s Morgens was opa dan heel jolig en blij, want we vertrokken op vakantie. Hij was dan altijd al van ’s morgens vroeg in jubelstemming, volop fluiten en zingen “ja, we gaan op vakantie”. Terwijl oma ’s morgens graag nog een beetje rustig aan deed, want ja de dag is nog lang… Oma vond dat maar niks zo vroeg, beter een beetje kalmpjes aan doen. Hij vloog er dan ook volle gas in met de auto, hoewel opa dat een beetje betwijfelt.

Op een keer waren er wegenwerken op de grens Rotem – Elen, bij de elektriciteitspaal ongeveer was de weg afgesloten. Het had er misschien mee te maken dat de Rijksweg al verbreed was tot op dat punt, maar vanaf daar richting Maaseik was het nog altijd de oude tweebaansweg. Enfin, het rechterstuk van de Steenweg was afgesloten. We reden net van huis weg – de eerste keer naar Joegoslavië waarschijnlijk – en zagen toen een Volkswagen Kever dwars door die afzetting rijden. Waarschijnlijk mensen die terugkwamen van vakantie, de chauffeur moet in slaap gevallen zijn. In de auto zaten kinderen en een berg speelgoed, en lakens… Die mensen hebben er gelukkig niet te veel aan overgehouden, wat krassen en blutsen in de auto waarschijnlijk, maar het was een heel memorabel begin van onze eigen vakantie, Bart herinnert zich het ook nog goed.

Oma heeft altijd wel wat moeite gehad met omschakelen zegt ze zelf. Ze was natuurlijk ook gewend (als ze geen interims deed) om rustig thuis het huishouden te beredderen, terwijl opa van de ene vergadering naar de andere vloog. Als ze dan samen met de auto weggingen was opa ook van de rappe, en voor oma was dat een hele aanpassing, van heel rustig thuis naar heel jachtig onderweg (of zo voelde het voor haar toch). Inmiddels heeft opa zich daar ook wel een beetje op aangepast.

Lourdes 1977

Onze allereerste vliegreis: naar Lourdes, een reis die oma gewonnen had met de KVLV (Katholieke Vlaamse Landelijke Vrouwen). Wij kinderen, toen al wat van ons geloof aan het vallen, vroegen ons heel de reis af wat toch de aanleiding van deze bedevaart-achtige onderneming kon zijn, maar opa en oma houden tot nu toe vol dat ze de reis gewoon gewonnen hadden. We logeerden voor het eerst (een kleine week of zo) in een burgerlijk hotelleke in de stad en we dineerden daar ook, een hele luxe!

Zwitserland 1979

Opa keek dus elk jaar wel uit naar de zomervakantie. Het waren ook lange vakanties volgens Bart, als onderwijzer en ook later als inspecteur had opa natuurlijk 2 maanden verlof net als de kinderen. We gingen dan voor 2 weken weg, soms zelfs 3. In 1979 ging de reis naar Zwitserland, maar daar zullen ze volgens oma toch geen 3 weken gebleven zijn, want het was daar nogal duur. Bart heeft er het schilderij gemaakt dat in Elen in de woonkamer hangt, toen was hij een jaar of 16. Dat was in Saint Martin (Trogne?). Bart herinnert zich dat ze een chalet huurden in een bocht bij het dorpspleintje, waar de kinderen zaten te spelen. De mevrouw van dat huisje bracht elke dag “laitue”, salade uit haar eigen hof.

Bartje Ramakers, Trogne Saint-Martin, 1979.

Hoe ze daar juist terecht zijn gekomen? Waarschijnlijk via een boekje. Saint Martin ligt in het kanton Wallis, waarschijnlijk hebben opa en oma daar over gelezen. Ze waren al twee keer in Joegoslavië geweest, dus nu eens ergens anders naartoe? In Zwitserland hebben we veel gewandeld en zijn we ook naar een gletsjer gaan kijken. Bart is er nog bijna ingevallen, we liepen op hun turnslofkes de gletsjer op! Zo klefferden we daar over die rotsen en de morenen en tot onze eigen verrassing bevonden we ons opeens op de gletsjer zelf, met overal diepe scheuren. Onverhoeds schuift Bart uit, richting zo’n kloof, en opa achter hem aan. Dus we zijn dan toch maar voorzichtigjes weer van die gletsjer af gegaan. Even later zien we dan van die bergbeklimmers in volledige uitrusting met spikes onder de schoenen en helemaal in de touwen die gletsjer beklimmen, daar hadden wij nog met onze “sletsen” proberen over te geraken! Klik hier voor de film. 🙂

Zwitserland, 1979.

Tijdens die vakantie in Zwitserland zijn we ook op een avond naar een celloconcert geweest in een kerk. En op een zondagnamiddag zijn ze naar een feest gaan kijken in een alpenweide, met volksdans en -muziek. De cellist bij dat concert was ene Henri Honegger (niet te verwarren met de componist Arthur). Bart heeft daar laatst nog met Roel Dieltiens over gesproken en die Honegger bleek toch wel een vrij bekende en gedegen cellist te zijn. Dat concert vond Bart fantastisch, maar hij kan zich niet voorstellen dat Peter en Dirk dat ook vonden! Honegger heeft daar minstens 3 van de 7 cello partita’s gespeeld.

Henri Honegger

De reis naar Zwitserland moet de laatste reis met het ganse gezin zijn geweest. Kort daarna trok Bart naar Leuven om te studeren en stortte opa zich op zijn passie voor de pleziervaart (met Dirk als medestander), waardoor de meeste vakanties in de jaren ’80 en ’90 zich op de wateren van Nederland, België en Frankrijk afspeelden, daar gaan we een aparte pagina aan wijden.

Daarnaast reisde opa uiteraard meermaals naar Roemenië om daar hulp te gaan verlenen (jaren ’90), ook dat is een verhaal apart.

Dan waren er nog meerdere reizen, nu eens met Dirk, dan weer met Greet, dan weer met Peter en/of Bart en de kleinkinderen: Londen, Griekenland, Cyprus en Egypte, Madeira, Benidorm, Sicilië, Sorrento, … en tenslotte een aantal groepsreizen die opa en oma tot voor enkele jaren ondernamen naar Malta, Cyprus, Anatolië … en zo nu en dan eens een familieweekend met alle kinderen en kleinkinderen. Door corona moesten we het jongste familieweekend tweemaal uitstellen, maar uiteindelijk is het er toch van gekomen, augustus 2021 in de Balkbrug in Overijssel.