De kerk
Als we G. H. Dexters mogen geloven, waren er in het Maasland na de bekering door de H. Willibrordus slechts twee kerken: in Aldeneyck en in Mulheim. Het zou Karel de Grote zijn geweest die zijn gouwgraaf der Masau heeft opgedragen om de parochiale indeling in het dekenaat Eyck in te voeren en parochiekerken te doen bouwen, aldus kanunnik Van de Weerd. En zo bekwam Elen (waarschijnlijk net als Eisden) al een parochiekerk voor het jaar 813. Het bezat immers een decimale kerk waarvan de tienden zich uitstrekten over het grondgebied Elen, Tongerlo, Daniëls- en Vissersweert. De parochie was dus ingericht volgens de wet van Karel de Grote, waarbij elke kerk tot onderhoud van haar bedienaar uitgerust moest zijn met twee hoeven, elk van 12 bunders met akkerlanden en lijfeigenen om ze te ontginnen. In 813 vaardigde Lodewijk de Vrome capitularia uit waarbij nieuwe kerken slechts één hoeve moesten bezitten. De bestaande kerken behielden hun rechten, en uit het feit dat de Elense parochiekerk over twee hoeves beschikte kunnen we afleiden dat ze ouder is dan 813. Zoals hierboven vermeld was de kerk van Elen eigendom van de benediktijnerabdij van Corbie, die eveneens alle wereldlijke bestuur (rechtspraak, burgemeester, schepenen, schout) organiseerde. Om de eigendommen in het bisdom Luik te besturen had de abt in de hoeve van Widooie bij Tongeren een priester geplaatst met de titel van proost. Hij inde de tienden en oefende de heerlijke rechten van de abdij uit.
De eerste kerken (7de, 8ste, 9de eeuw) waren onveranderlijk uit hout opgetrokken. Ze vielen allicht meermalen ten prooi aan de plunderingen van de Noormannen die hier tot 882 huis hielden. [Rousseau, La Meuse et le Pays Mosane Belge, p. 68] In 1490, de zaterdag voor Allerheiligen, waren het dan weer “die van Ludich” die huis hielden in het Maasland, de kerken van Elen, Dilsen, Lanklaar, Eisden, Vucht, Mechelen, Opgrimbie vernielden en alles van waarde eruit sleepten. [Habets, De kronijk van Maastricht]
De oudste stenen kerk was, zoals trouwens overal in het Maasland, opgetrokken uit Maaskeien en voorzien van een romaanse toren met peperbus. Het kerkje van Erpekom (nu in het openluchtmuseum van Bokrijk) is een perfect voorbeeld van zo’n gebouw, maar dan met een torenspits.
In 1559 gaf kardinaal de Bourbon, abt-commandeur van Corbie aan de Somme in Frankrijk, de goederen van de abdij in onze contreien voor een appel en een ei in erfpacht aan Godfried van Bocholt, heer van Grevenbroeck. De omstandigheden van deze overeenkomst zijn niet zo heel duidelijk, maar Frankrijk was in oorlog met het prinsbisdom Luik en de Spaanse vorsten, en allicht stond de Franse abdij onder druk om haar bezittingen in de dan Spaanse Nederlanden te verkopen. De afstammelingen van Godfried behielden deze rechten tot aan de Franse Revolutie, al bleef de abdij van Corbie de transactie contesteren, aangezien de vergoeding niet meer inhield dan de opbrengst van één jaar.
In de troebele tijden aan het eind van de 16de eeuw is niet altijd even duidelijk aan welke kant de leden van het geslacht van Bocholt staan. Feodale en familiale banden en loyauteiten speelden daarbij vaak een grotere rol dan religieuze overtuigingen. Godfried zelf werkt bijvoorbeeld nauw samen met Willem Van Oranje, zonder daarom noodzakelijk hervormingsgezind te zijn; op andere momenten wordt hij dan weer de trouwste dienaar van Karel V en Filips II genoemd. Wat er ook van weze, zijn afstammelingen behoren tot het katholieke kamp en zo geeft Jan Willem van Bocholt in 1644 als tiendheffer opdracht tot het bouwen van een nieuwe kerk in Elen. Die kerk bestond uit één beuk met rondboog vensters en een laag gewelf [bron: H. Van de Weerd, Geschiedenis van Eelen]. Het wapenschild van de weldoeners prijkt op de gedenksteen die nu nog altijd de Zuidmuur van de kerk siert. Bij het bouwen van deze nieuwe kerk werd de romaanse toren met peperbus behouden.
In 1838-39 werd de oude toren uit Maasstenen vervangen door een bakstenen toren met nog steeds een peperbusvormige koepel. Daarbij werd de westgevel vernieuwd in neoclassicistische stijl. In 1881 werd door een brand van het koor een groot stuk van de kerk verwoest, inclusief de archieven, gewaden en andere benodigdheden voor de eredienst. De kerk verkeerde “in eenen ellendigen en verlaten staat”. Vervolgens werden plannen gemaakt voor de restauratie en vergroting van de kerk.
In 1888-89 werden kruisbeuk en het nieuwe koor gebouwd. Allemaal heel mooi, maar daardoor werden het gewelf in de kruisbeuken en het koor aanzienlijk hoger dan in het schip, dat tot dan toe een stenen rondboog gewelf had met kruisribben. In diezelfde periode werd dus het gewelf van het schip met ongeveer 4,5 meter opgetrokken in de vorm van een houten spitsbooggewelf (dat sprekend lijkt op dat van de kapel van de H. Rita op Sipernau, in dezelfde tijd geconstrueerd). Daarmee bleef er nauwelijks zolderruimte over onder het dak. Tegelijk werden de rondboog ramen vervangen door hogere neogotische ramen. Het gehele interieur werd zeer decoratief geschilderd. Tenslotte werd in 1890, na een blikseminslag op de oude toren met peperbus, de toren volledig in neoclassicistische stijl herbouwd en van een gesnoerde achtkantige spits voorzien.
Bij de 19de eeuwse verbouwingen lieten de heren van Sipernau zich van hun gulste kant kennen. Theodoor Olislagers, lid van het Nationaal Congres en zodoende één van de grondleggers van België, schonk in 1830 het hoofdaltaar, een zilveren monstrans, een wierookvat en andere kerkschatten. Zijn opvolgers zorgden onder meer voor meerdere glasramen.
Boven het zijaltaar in de rechter kruisbeuk staat een Sint-Petrusbeeld dat wordt toegeschreven aan Jan van Steffeswert (ca. 1530). Dit sierde oorspronkelijk het hoofdaltaar, maar na de schenking van een nieuw en hoofdzakelijk wit marmeren hoofdaltaar door Theodoor Olislagers van Sipernau (ca. 1830) werd het naar de zolder verbannen, waar het pas rond 1888 werd opgeduikeld en hersteld.
Kanunnik en historicus Jozef Coenen (1870-1958) bestelde bij pater Geroen de Bruycker van de franciscanen in Vaalbeek (Oud-Heverlee) twee fresco’s voor de Sint-Pieterskerk, ééntje boven de deur van de sacristie (De H. Adela doet afstand van Elen (Scripnasium) bij testament van 732) en ééntje ertegenover (Jezus belooft de Eucharistie te Kapharnaum), maar hij heeft de voltooiing ervan niet meer zelf mogen aanschouwen. Schrijver dezes heeft dat des te meer kunnen doen tijdens de vele wekelijkse eucharistievieringen in zijn jeugd. Hij kon daarbij vanop zijn zitplaats in de zijbeuk enkel het tweede fresco aanschouwen, gevuld met anatomisch onvolmaakte mannen in gewaden in een dorre woestijn, beplant met een cactus en een aantal zeer schematische vrouwen, wat in hem een zacht verlangen naar het aanschouwen van de overzijde deed ontwaken: daar waren tenminste middeleeuwse mansfiguren en bevallige nonnen te ontwaren. Waarom de heilige Adelardus, volgens Van de Weerd kleinzoon van Karel Martel, bij Coenen plots een heilige Adela is geworden, moeten we nog verder uitspitten. 🙂
Hier vind je de rijkelijk geïllustreerde geschiedenis van de kerk van Elen zoals samengesteld door opa in 2023:
Het klooster
Het aantrekken van de zusters paste in de schoolstrijd van het einde van de 19de eeuw, die in Elen hevig woedde. Het was inderdaad baron Henri Powis de Tenbossche die in 1895 een boerderij “Amsterberg” aankocht op de hoek Bergerkamp-Kloosterstraat, om die vervolgens via erfpacht aan de nonnen ter beschikking te stellen voor het oprichten van een door de gemeente “aangenomen school”, gepromoot door de pastoor en de “schoolcomiteit” ter vrijwaring van de Elense zieltjes.
Het beeld in de nis boven de voorgevel stelt de Maagd Maria met Jezus en de heilige Jozef voor – niet toevallig, want het waren zusters Jozefienen die in april 1896 “door de toenmalige pastoor Breemans met de medewerking van de baron werden binnengehaald”, vertelt Sylvester Colson aan Marc Wouters van het Nieuwsblad op 31/03/2003. Volgens Sylvester was de baron burgemeester, maar dat kan op dat moment niet kloppen: vader Henri Powis de Tenbossche, gestorven 1918, stelde zich nooit verkiesbaar; zijn zoon Joseph wel, en die werd in 1912 burgemeester, om dat gedurende het gehele interbellum te blijven.
Colson toont Wouters een handgeschreven brief waarin een van de zusters het relaas doet van de ontvangst in Elen. ,,Ze kwamen met de trein en stapten af aan het station in Elen. Een dorp waarin de mensen een half Duitse spreektaal hanteerden. Dat was voor de zusters, die afkomstig waren van Sint-Niklaas, al meteen een hele aanpassing. Van het station ging het per koets naar het huis dat de baron hen ter beschikking had gesteld.” In de brief beschrijft de zuster hun ontgoocheling. ,,Het dak was immers afgewaaid”, weet Colson.
Rond 1900 wordt de Lourdesgrot gebouwd, en in 1912 worden lindenbomen op de speelplaats geplant. Na WO I kregen de zusters zelfs een eigen kapel. In 1926 wordt de schoolcomiteit omgevormd tot vzw Sint-Hendricusschool Elen (genoemd naar de baron?), met baron en burgemeester Joseph Powis de Tenbossche als voorzitter. Deze vereniging schenkt de grond en de gemeente bouwt er een schoolgebouw op. Voorwaarde was dat 40 jaar lang de bestemming niet mocht gewijzigd worden, nl. onderwijs geven. [Bron: Raymond Driessen in de Gouden Sleutel, “De Amsterberg”, bijlage bij nr. 2 2016]
Onder de zestig zusters Jozefienen die het klooster bevolkten, was er eentje die in het collectief geheugen van de Elenaren gegrift is. ,,Zuster Julie Beck, die tussen 1927 en 1965 in het klooster verbleef, is ongetwijfeld de meest markante figuur die we hebben gekend”, vertelt Colson. ,,Zowat heel Elen heeft van haar nog les van gehad.” Sylvester Colson moet nog smakelijk lachen als hij aan haar terugdenkt. Als er een kar met paard voorbijkwam, stuurde ze steevast meteen een van haar leerlingen naar buiten om de paardenvijgen meteen op te scheppen. Ze onderhield een tuintje en de vijgen waren een uitstekende bemesting voor haar groenten.” In 2003 werden de drie laatste zusters na 107 jaar aanwezigheid in Elen uitgewuifd.
In 1984 verschijnt er een koninklijk besluit over de rationalisatie van het onderwijs. Als gevolg daarvan worden de scholen van Elen, Stokkem en Lanklaar “vrij onderwijs” en die van Rotem en Dilsen “gemeentelijk”. In Elen was alle onderwijs toen al ondergebracht op de site van de voormalige gemeentelijke jongensschool. Het klooster en de meisjesschool werden geruild tegen de jongensschool, en zo is het klooster sinds 1991 eigendom van de gemeente Dilsen-Stokkem, en de voormalige jongensschool van vzw Katholiek Basisonderwijs Dilsen. Plannen om de gebouwen af te breken en een vastgoedproject te vergunnen stuitten nog in 2016 op groot protest. Enkele lokalen zijn in gebruik door plaatselijke verenigingen.