Van Hellim tot Elen
Elen was en is naar alle normen een klein dorpje. Het telde in 1671 ongeveer 500 inwoners, in 1756 een duizendtal en dat getal nam tot 1900 nauwelijks toe. [Bron: H. Van De Weerd, Geschiedenis van Eelen] In 1930 telde men 1207 inwoners, en in 2008 2300.
De kerk en het centrum van Elen liggen op een “”schiereiland” dat ongeveer 3 meter boven de alluviale vlakte van de Maas uitsteekt. De eerste bewoners van een streek vestigden zich bij voorkeur aan de rand van grote rivieren. Geen wonder dat het Maasland en Elen in het bijzonder in de vroegste tijden al bewoond werd. Het bewijs hiervan wordt geleverd door de vondsten bij opgravingen. Wapens uit het stenen tijdperk, werktuigen uit het bronzen tijdperk en een rijke schat aan voorwerpen uit het Romeinse tijdperk zijn hier getuige van.
De oudste oorkonde waarin we de naam van het dorp Eelen ontmoeten is van omstreeks 1150. De naam wordt er geschreven “Hellim” en “Helim”,
Adalardus, kleinzoon van Karel Martel en neef van Karel de Grote, trad rond 773 in in de Abdij van Corbie in Noord-Frankrijk en schonk haar het domein Sipernau (9e eeuw). De abdij van Corbie (Picardië, Frankrijk) werd daarmee ook heer van Elen. Zij bezat de heerlijke rechten van Elen, die ze in 1559 verkocht aan Godfried van Bocholt, heer van Grevenbroek. Deze ruilde ze in 1621 met de prins-bisschop van Luik. In 1741 verkocht deze de heerlijkheid aan Thomas Cornelis de la Marck, die reeds het Elense leengoud Sipernau bezat. In 1789 werd de familie de Lilien heer van Elen, maar met de Franse Revolutie werden al die prerogatieven uiteraard van nul en generlei waarde.
Op bestuurlijk gebied was Elen een Loonse gemeente met twee jaarlijks verkozen burgemeesters. Tot in XVIII waren de Elenaren buitenpoorters van het naburige Maaseik. De schepenbank van Elen ( gevestigd in het Lemke) was een Loons hof, dat in beroep ging bij het Oppergerecht van Vliermaal.
Elen was een traditioneel landbouwersdorp. Tot in de XVIIIde eeuw speelde de Maashandel een rol in de locale economie. In de schippersherberg “de Kogge” konden vrachten geladen en gelost worden. Er bestond een veerdienst tussen Elen en het aan de overzijde van de Maas gelegen gehucht Visserweert. De openstelling van de Zuid-Willemsvaart in 1827 en de opening van de Maasbrug in 1889 betekende het einde van de Maashandel.
Bij de aanleg van de spoorlijn Hasselt – Maaseik in 1870 werd Elen van een station voorzien op de grens met Rotem. De verbindingsweg van het dorp met het station, de huidige Stationsstraat, zorgde voor de uitbreiding van het dorp ten westen van de Rijksweg.
Zoals de meeste Maaslandse gemeenten kent Elen sedert de tweede wereld oorlog grote demografische expansie. Dit uit zich door toenemende lintbebouwing aan alle straten en het ontstaan van een aantal nieuwe woonwijken.
[informatie overgenomen uit website hetlemke.be/nl/historie/elen-het-dorp)
Ruimtelijke indeling
Oorspronkelijk strekte Elen zich aan beide zijden van de Maas uit, maar de gehuchten Vissersweert en Daniëlsweert ten oosten van de rivier gingen in 1839 naar Holland over. Het is pas toen dat de Maas een grens werd, in de eeuwen daarvoor was de Maas net een verbindingsmiddel. Waar het dorp nu op een zekere afstand van de Maasbedding ligt, kwam de rivier in vroeger eeuwen zonder twijfel tot kort bij de huizen van de dorpskern, zoals het geval is in Heppeneert, Dilsen en Rotem. [Bron: H. Van de Weerd, Geschiedenis van Eelen]
De Maas verplaatste immers regelmatig haar bedding na een overstroming, en zo’n oude bedding geraakte vaak gevuld met slib en droogde mettertijd uit. In Elen werd die oude bedding de Laak genoemd, de Laakstraat leidt er naartoe. Eeuwenlang hadden de inwoners geen waterputten, dus moesten alle bewoners naar de Maas om water, zowel voor huishoudelijk gebruik als voor het vee, vandaar dat er op regelmatige afstand waterstegen liepen naar de Maas (of aan de andere kant van de Heerbaan naar de Broeken). Ook eenden en ganzen werden langs deze stegen naar het water geleid, meestal door jonge kinderen. Eilanden in de Maas, aangespoelde grond en akkers en weilanden die regelmatig overstroomden werden weerden genoemd, zoals in Daniëlsweert of Vissersweert – of zoals in de familienaam Van de Weerd. [Hilda Van Hoecke, Beknopte kroniek van Hubert Vandeweerd uit Elen]
De buurtwegen waren meestal met kiezel verhard. Deze werden doorgaans alweer snel onbegaanbaar door karrewielen en regen. Vandaar dat de meeste dorpelingen de voetpaden gebruikten, die her en der tussen de velden en weiden op de kortst mogelijke manier naar vee of water leidden. Deze voetpaden waren meestal met doornhagen afgezoomd en hoorden bij de particuliere gronden ernaast. [Raymond Driessen, En gaat van langsom beter, p. 14-15] Doordat ook de wegen op het uiteinde van het dorp afgesloten konden worden met “valderen” of hekken, vormden deze hagen als het ware een beschutting voor het dorp dat zich zo ’s nachts kon afsluiten van de buitenwereld. [Raymond Driessen, Daar de Maas door onze gemeente stroomt, p.38] Vrijwel alle veldweggetjes en voetpaden, netjes in kaart gebracht in de Atlas der Buurtwegen in 1841, werden in de loop van de voorbije twee eeuwen gesupprimeerd om discussies over servitudes te vermijden.
Die kern van het dorp ligt aan de oostkant van de Steenweg. Tot de tweede wereldoorlog had je volgens opa aan de andere kant van de Steenweg heel weinig bewoning. Dat veranderde toen kasteel Sipernau is verkocht – het kasteel zelf werd in drie eigendommen opgesplitst en de gronden langs de Heirbaan, de Kasteeldreef en Stationsstraat zijn toen tegelijk met het kasteel in stukken en beten aan de man gebracht. Toen is de uitbreiding van Elen pas echt goed begonnen. Verder had je aan die kant eigenlijk alleen de statie (het station, aan het einde van de Stationsstraat). Aan het begin en het einde van de Stationsstraat lagen wat oude boerderijtjes, maar daartussenin lag ook niets.
Aan de oostkant had je de kerk met daarrond wat straten die de dorpskern vormden. Het kruispunt (als je aan de Langstraat het dorp in reed) werd het “einj” genoemd – zoals in Eisden het ouderlijk huis “op het Boseind” stond. Daar hield het dorp letterlijk op, en daar stond een kapel, die is afgebroken in de jaren 1960 toen de Steenweg werd verbreed. Dat was eigenlijk de verzamelplaats van de jeugd van Elen, daar troepten die allemaal samen. Op de hoek aan het kruispunt, waar nu de Mazda garage is, stond een heel groot woonhuis van de familie Schroé (Schroeje, zegden ze in Elen). Naast dat huis, in de hoek van de Langstraat en de Steenweg, stond die grote kapel, “de kapel aan het einj”.
Lag in het Oosten de Maas, in het Westen sloten de gronden aan op de Kempen, met op de zandgrond arme gemeenschappelijke weidegronden waar de dorpelingen (net als in Eisden) hun schapen lieten grazen. Waar de grond dan weer drassiger was (de Broek) werd turf gestoken. Een deel van die gemene gronden werden in het midden van de 19de eeuw door de gemeente verkocht en vervolgens door pachters van de Société Liégeoise bewerkt (op de Watering). Helemaal in het westen werd in 1822-26 onder het Hollands bewind de Zuid-Willemsvaart gegraven, omdat de Maas boven Maastricht niet bevaarbaar genoeg was. Het kanaal, hetzelfde dat in Eisden op het Boseind passeert, ligt er 4 meter boven de gronden van de Watering en werd verbreed nadat het in 1830 al eens leeggelopen was.