Tja? Waar begint een familiegeschiedenis? Bij Adam en Eva allicht, drieduizend jaar geleden. Of bij de aapachtigen in de Rif-vallei in Ethiopië wie weet, drie en een half miljoen jaar geleden. Maar tja, moeilijk zeggen wie toen Ramakers of Meyers of zo heette, we weten er niet veel van, op een paar potscherven en pijlpunten na. Ik heb vroeger op de middelbare school geleerd dat “de” geschiedenis begint met het geschreven woord. Een beetje zoals in het begin van het evangelie van Johannes: en het woord werd vlees. En dat eerste woord in de geschiedenis van onze familie Ramakers is te zoeken in een halfvergaan en met een ganzenveer volgekrast parochieregister van Eisden en Vucht.
Dat eerste woord is “Joanna”, op 8 maart 1684. Veel komen we over haar niet te weten, behalve dat haar ouders Petrus Broens en Aldegonde Fredrix waren, dat haar peter Martinus Ramekers heette en haar meter Hilde Fredrix. Bovendien zou ze later trouwen zou met… Martinus Rameckers (neen, dat zal niet haar petere zijn geweest, want voor zoiets bestond geen dispensatie), en dat uit dat huwelijk ontspruit in 1712 Joannes Ramaeckers (bemerk hoe het aantal letters van onze naam toeneemt!).
Goed, hoe we in de stamboom via een millennia-oud procédé met eitjes en zaadjes van Joanna en Martinus tot pépé en ons geraken, doen we hier uit de doeken. Waar we uiteindelijk belanden, is bij Jacobus Ramakers en Ida Dedroog, en dat zijn meteen de eerste voorouders waar we een beeltenis van hebben.
En pas op, nu komt het: Jacobus was niet alleen vader van Johannes Martinus en een heel huis vol andere kleine Ramakersen (waarvan er vele jong gestorven zijn), maar ook van Leonardus. Allé, Lei of Leijo van Koeb werd hij eigenlijk genoemd om hem te onderscheiden van alle andere Leijos in Eisden. Maar in dit verhaal heet hij Pépé.
De eerste zoon van Lei en Anna werd … Martin genoemd, net als zijn peter Tinus, de oudste broer van pépé, en net zoals zijn overgrootvader Johannes Martinus en zovele Martinussen voor hem. Hij was meteen ook de laatste Martin (tot nu toe) in een meer dan twee eeuwen overspannende lijn Martinus Ramakersen. De tweede werd Hubertus Antoon gedoopt, net zoals diens peter (Knippenberg). Zo werd hij Huub van Lei van Koëb. In dit verhaal gaan we hem Opa noemen, mijn vader. En daarop volgde nog een derde musketier, Jaak, allicht naar zijn peter: Jaak Knippenberg, broer van Anna. Op een of andere blauwe maandag keek Hubert een vrouwelijke collega op school, geheten Odilia, te diep in de ogen (op de klanken van “Warum” door Camillo) en hup, we zijn weer een generatie verder.
Ik ben Bartholomeus, of juister gezegd Bart van Huub van Lei van Koeb. Ik had een broer Peter, een jaartje jonger dan ik, maar die is ons al ontvallen. Mijn tweede broer is Dirk. En mijn zus heet Greet. Toen ik de tweede schooldag in Dilsen naar de Humaniora ging, kwam een klasgenote naar me toe. Ze heette Viviane Catsberg en ze beweerde dat ze ver familie van me was. Om dat te bewijzen had ze een afdruk van de foto hierboven bij. Dat was één van de eerste keren dat ik de impact van de rondendans der genen aan het werk zag. Het was een jeugdfoto van mijn vader en zijn broers, en zij had die omdat zij via haar moeder familie was van de grootmoeder die ik nooit gekend had.
Als gij Bert of Sebastiàn of Ramòn of Esmeralda heet, dan zijt gij dus in feite Bert of Sebastiàn of Ramòn of Esmeralda van Bart van Huub van Lei van Koëb. Maar daar schiet ge in deze geglobaliseerde wereld niet echt mee op, zelfs niet als ge er “van de brök” bij zegt.