Eten

Het ontbijt in de Kerkstraat bestond naar goede landelijke traditie uit spek met eieren, voor iedereen, elke dag. Want bompa zegde: “ge moet goed eten, vooral ’s morgens.” Oma Odilia kreeg op zeker moment jeuk en begon zich veel te krabben, en kreeg van die felle rode strepen op haar huid. Via via zijn ze dan bij een dermatoloog in Maastricht terechtgekomen, toen nog een eerder zeldzaam ras. Die raadde aan om alleen nog maar kaas op de boterham te eten, een week of 14 dagen, en daarmee was het probleem van de baan. Ze mocht dan nog wel af en toe spek en eieren eten, maar meer niet elke dag. Want vroeger sopten ze dan ook nog met de boterham in het vet van de pan, dat was toch wel wat te veel van het goede…

Mia en Sylvia in de keuken met indrukwekkende taarten, ca. 1967.

’s Middags als de kinderen uit school kwamen werd soep gegeten, en daarna een warme maaltijd. Eerst werd er wel een kruiske gemaakt, en bij de gezamenlijke maaltijden werd er een weesgegroetje opgezegd. (Grapje: “En bidden jullie wel eens voor het eten?” “Neen, ons ma kan goed koken”). Nagerecht was er eigenlijk alleen op zondag. Alles werd op de stoof klaar gemaakt, bijvoorbeeld de soep: als die warm was werd die ketel naar achteren geschoven, dan bleef ze warm. En aan de voorkant kon dan gekookt en gebraden worden. Eerst was dat bomma die kookte, later, na haar hersenvliesontsteking in 1948 nam huishoudhulp Marie-Louise (Wies) die taak over. Zij was nog jong, maar wist het huishouden goed in de hand te houden. De gewone kost was aardappelen, groenten en vlees. ’s Zondags kwam er dikwijls bloemkool op tafel, waarschijnlijk met witte saus. De kinderen vonden dat allemaal lekker. Aardappelen werden gekookt of gebakken, en frietjes waren er ook, die werden zelf gesneden en gebakken. Op vrijdag werd er naar goede katholieke gewoonte vis gegeten. In de vastentijd werd vlees en tafelbier achterwege gelaten. Bij oma thuis werden op vrijdag dikwijls pannenkoeken gegeten, en daarvoor bonensoep of erwtensoep.

Marie-Louise Vranken oftewel Wieske, het nichtje dat vanaf 1948 in het huishouden hielp.

Het vlees wat op tafel kwam was meestal varkensvlees: hespenlapje, worst, gehakt. Rundsvlees was duur. En dat was voor kinderen ook niet zo makkelijk te eten, oma vindt het ook nu nog steeds niet zo lekker. Konijn en vooral kip kwam ook al eens op tafel, oma herinnert zich dat bompa het liefst stukjes had waar hij aan kon knabbelen, zoals de rug. Daar heeft zijzelf ook nog altijd een zwak voor. Waarschijnlijk werd alles in boter gebakken, olie was niet zo gebruikelijk, dat drong pas door in de jaren ’60 met de Italiaanse keuken.

Bompa was de baas in huis: er moest geluisterd worden, maar hij regeerde niet met harde hand. Kletsen hebben ze nooit gekregen, ook niet als ze stout waren. Als ze op school straf hadden gekregen, moest thuis dezelfde straf nog eens gedaan worden (bv. 100 regels schrijven). Voor de rest werd gewoon gebabbeld als er iets aan de hand was, maar de meisjes waren over het algemeen braaf. Niet iedereen at nochtans met evenveel goesting. Daar maakte bomma geen punt van. Als iemand ’s middags het eten niet op kreeg, dan zei zij (of later Wies) “Oh maar da’s niks, laat maar staan, straks krijgt ge hetzelfde nog eens”. De persoon in kwestie moest dan ’s avonds het restje koud opeten op de trap, daar kon ze blijven zitten blijven zitten tot alles op was terwijl de anderen hun schooltaken deden op de keukentafel.

Inkopen

Het winkeltje van tant Lies Meyers (zus van bompa) en nonk Henri Welkenhuyzen (nonkel van bomma), 100 m verder in de Kerkstraat rechts richting dorp, heette Limburgia (een winkel in “koloniale waren”). Daar werden koffie, kruiden en andere voedingswaren verkocht. Dat was eigenlijk de winkel waar iedereen uit de buurt boodschappen ging doen. Tant Lies verkocht ook wel wat snoep, maar niet veel.

Ongeïdentificeerde winkel uit de jaren ’50.

100 meter verder hield Corrie een kruidenierszaak “aan De Pels” (het wegje dat door de weiden van de oude kerk en het oude kerkhof naar de nieuwe kerk loopt). Haar man had daar een fietsenhandel en -werkplaats. Ook daar was het gezin Meyers vaste klant. Later kochten de kinderen daar wel eens snoep, maar in hun jeugd werd daar door de week niet om snoep gegaan, dat was enkel iets voor zondagsnamiddags. Dan kregen ze “ene frang zondagsgeld” en daar konden ze ofwel 1 lekstok, ofwel 4 karamellen voor kopen. Dat deden ze niet bij tant Lies of bij Corrie, maar op de Rijksweg. Daar was een heel klein winkeltje met voornamelijk snoep, en misschien nog een paar andere dingen (meel, suiker).

De voormalige snoepwinkel annex fietsenwinkel
van Corrie aan het Pelske anno 2020.

Ook het brood kwam van bij familie: bakker Louis Vanhelden was getrouwd met tant Marie Welkenhuyzen, de jongste zus van bomma. Die hadden niet zo veel voedingswaren als Limburgia natuurlijk, maar bomma wilde daar uit principe ook wat afnemen, suiker bijvoorbeeld en dat soort vaste dingen. Hun dochter Gaby Vanhelden was later de wiskundelerares van Bart op de humaniora in Dilsen.

De boerderij Gorissen in de Kerkstraat anno 2020.

Melk werd bij de buren gekocht, bij de boerderij van Gorissen. Oma vertelt hoe ze op een keer mee mocht met haar oudere zus Leny om melk te halen. Die mem bij Gorissen (grootmoeder) ging dan achterom een plaatsje in, zogezegd om de melk in de kan te gieten. Leny vertelde dan dat ze eerst nog ergens wat water ging halen om er bij te gieten, dus dat was verdunde melk! Dat mocht niet, maar gebeurde toch. De melk smaakte toen heel anders, was veel romiger, voller. Als het gekookt was, kwam er een vel op de melk. VIES vond opa dat.

Theo en Odilia in de tuin, ca. 1941.

Patatten kwamen voornamelijk uit de eigen hof. In de kelder hing een hesp (dialect: “schink”), maar het meeste vlees kon niet lang bewaard worden dus moest vers gekocht worden bij de slager. De eieren en het spek voor het ontbijt moest ook gekocht worden. De groenteboer kwam aan huis, de brouwer meer dan waarschijnlijk ook. ’s Middags werd tafelbier bij het eten gedronken.

Kleren

Leonore Mia Leny in gebreide pakjes, ca. 1936.

Bomma breide en naaide zelf kleren, voor haarzelf, voor Theo, voor de kinderen. Truien, sjaals, handschoenen, maar ook onderlijfjes bijvoorbeeld, want de winters konden toen flink koud zijn. Een speciaal project waren de uniformen van bompa voor de tram. In die tijd kreeg je wel het stof en de knopen, maar moest je het uniform zelf naaien. Schoenen werden afgedragen en doorgegeven aan de volgende in de rij. Wat er gekocht moest worden was voornamelijk de stoffen om de kleren te maken, en schoenen natuurlijk. Ook de dochters werden ingeschakeld. Bijvoorbeeld in de zomervakantie moesten er sokken gebreid worden. Dat moest met 4 breinaalden en dat was nog niet gemakkelijk. En bomma zei dan bijvoorbeeld: “drie vingers” of “tot aan de hiel”, en dat moesten ze dan eerst af hebben voor ze mochten gaan spelen. Heel dun garen was dat, dus daar waren ze wel een tijdje mee bezig. Later studeerde Mia als eerste aan de naaischool in Eisden (bij de zusters), en zij ontpopte zich naast haar job als familiehulp tot de klerenmaakster van heel de familie, tot ver in de jaren zestig.

Bomma 1939.
Bompa 1939.

Wasmachines zoals nu bestonden uiteraard nog niet. Tant Mia herinnert zich nog goed dat ze ’s avonds de was in een teil met een voorwasmiddel deed. In de winter was het dan goed mogelijk dat die teil met volledige inhoud de volgende ochtend bevroren was, dan moest je daar eerst een vuurtje onder stoken voor je verder kon met de hoofdwas. ’s Ochtends werd er vaak om 5u opgestaan om dit soort klussen te klaren. In de jaren ’60 was er wel al een soort wasmachine, maar dat was in essentie een cilindervormige trommel waarin in het midden een as stond die met twee gevleugelde uitsteeksels de kleding rondzwierde.

Geld

Ruilhandel met groenten uit de hof of zo herinneren opa en oma zich niet. Wel kwamen vrienden regelmatig een handje toesteken, en daar werd nooit geld voor gevraagd. Men hielp elkaar gewoon. De levensstandaard was vroeger ook lager, en de inkomens lagen niet in verhouding. Men was met veel minder content. Oma twijfelt of in de jaren dat bomma ziek was de ziekenkas ook al daar in tussenkwam. Maar volgens opa moet dat wel gebeurd zijn, dat was anders niet te betalen.

Zo beperkt de middelen naar onze huidige normen ook waren, bompa was nooit te beroerd om zijn portemonnee open te trekken voor christelijke of andere goede doelen. Het was vaste prik bij een bezoek aan Leonore in het klooster in Vroenhoven bijvoorbeeld, dat moeder overste goedendag kwam zeggen, zogezegd om te horen hoe het ging, maar eigenlijk omdat ze enkele geldbiljetten verwachtte, en bompa overhandigde die dan ook gedwee. Maar ook mijnheer pastoor kon regelmatig giften verwachten, dat hoorde zo als je een brave godvruchtige ziel was.

Kruisje

Het is iets klein en simpel, maar niemand die het tegenwoordig nog doet: vroeger werd er een kruisje gegeven voor het slapengaan: de ouders tekenden met een vinger een kruis op het voorhoofd van hun kind.

Kapsels

Zonder kapper: Mia, Sylvia, Odilia, Elvire, Rudy, 1948.

In het begin, toen de meisjes nog klein waren, zo tot een jaar of tien à twaalf, werden de kapsels door henzelf gedaan, inclusief permanents of krullen. Vooral tant Mia had als oudste aanwezige dochter (tant Leonore studeerde buitenhuis, tant Leny was vaak ziek…) de taak om iedereen klaar voor school te maken, vlechtjes maken inbegrepen, maar ook de andere zussen hielpen elkaar. Daarna, als ze groter werden, in het geval van oma Odilia vanaf de jaren ’50, gingen ze naar de coiffeuse. Maar dat was een duur grapje met zoveel vrouwen thuis, dus dat kon niet elke week. Toen oma in het begin verkering had met opa, mocht ze in een bepaalde week niet naar de coiffeuse. Ze is dan in een huilbui geschoten, waardoor bompa op den duur vroeg: “Nu moet ge mij toch eens vertellen, mankeert er iets? Hebt ge ruzie met Hubert?” Nee, dat was het niet. Waarom ze zo moest wenen weet ze eigenlijk niet meer, alleen dat ze zich er heel erg op had ingesteld dat ze naar de coiffeuse zou kunnen gaan maar dat kon dus die week niet. En zelf had ze daar geen geld voor.

Met kapper: Odilia, Mia, Sylvia op uitstap met Hubert in Monschau, 1961.

Muziek

We hebben al gezien dat bompa ergens een saxofoon in huis had rondslingeren, en zelfs misschien kornet heeft gespeeld in de fanfare. We weten ook uit een liefdesbrief dat hij een viool te duur vond. Maar muzikaal was hij zeker. Nonk Rudi herinnert zich dat er op een bepaald moment discussie ontstond over de saxofoon die hij in de fanfare Sint-Christoffel had bespeeld. Volgens de mannen van de fanfare was die saxofoon van de vereniging, volgens bompa had hij die zelf betaald. Er hielp geen lievemoederen aan: op een dag, ergens rond 1960, kwamen twee mannen van het bestuur aan huis in de Kerkstraat om de saxofoon op te vorderen. Ze mochten niet in de beste plaats, die bleef netjes op slot, ze mochten niet verder dan de keuken. Er moeten daar harde woorden gevallen zijn. In een dorp als Opgrimbie waren er niet alleen twee rivaliserende fanfares (Sint-Christoffel en Martinus), binnen iedere vereniging had je ook nog eens rivaliserende strekkingen, die vaak dan nog van ver familie van elkaar waren. Jaren later werd Rudi uitgenodigd om in de fanfare te komen spelen. Saxofoon hadden ze voor hem in gedachten. Waarop Rudi droogweg zei: “Die saxofoon die ge van mijne pa hebt afgepakt, gaat ge mij nu niet teruggeven.” Maar hij is toch in het bestuur gegaan, zonder instrument te spelen, dat hield in dat hij dan achter de fanfare mee marcheerde en natuurlijk ook mee pinten kon pakken als de gelegenheid zich voordeed.

Muziek kwam in huis via de radio, en bompa had ook een grammofoon. Opa herinnert dat bompa een plaat had van een opera waarin een stukje zat waarin hardop werd gelachen. Waarschijnlijk is dit I Pagliacci geweest van Leoncavallo. De kinderen hoorden dat graag en bompa speelde dat dan soms een aantal keer achter elkaar, dikwijls alleen maar dat lachende stukje. Op de radio werd naar de BRT geluisterd, vaak schlagermuziek van Duitse, Vlaamse en Hollandse zangers.

Het is niet geheel onmogelijk dat de jongen rechts in het midden Theo Meyers is, toen 16 jaar – maar helemaal zeker is het ook niet.

Leonora, de oudste, herinnert zich in haar boekje “Zuster Zijn” dat ze met Sinterklaas een citer kreeg, met zelfs onder de snaren een wit karton dat de melodie aanduidde. Dat was zo fantastisch, dat ze thuis al de eerste dag met vier of vijf rond het instrument hingen. Het was plots een hele kunst om aan de beurt te komen!

Bompa vond het altijd heel fijn als er samen gezongen werd. Als hij de kans had en de gelegenheid deed zich voor, dan werd er gezongen. Er stond ook een harmonium in huis. Leonore zal daar mee begonnen zijn, en oma heeft er vroeger ook nog op gespeeld (op school moest piano geleerd worden, dus oefenen was belangrijk). Meerstemmig zingen werd al wel eens geprobeerd, maar dat was eigenlijk niet zo de bedoeling. Er werd bv. vaak onder het afwassen gezongen, als iedereen in de keuken zat. Vaak simpele liedjes, als “Daar bij die molen”.

Opa Hubert had zelf ook platen. Toen hij de tweede keer naar Opgrimbie kwam, had hij zijn pick-up meegenomen, volgens hem “op vraag van”… Of dat was om “Sag warum” te luisteren, dat weet hij niet meer. Hij had wel platen van Strauss en lichte klassieke muziek, ouvertures van Rossini en Verdi en dergelijke. En ook platen van Jo Erens, Limburg Allein. Die pick-up was een heel eenvoudig ding, klein en draagbaar.

In de jaren 1950 ging bompa ook regelmatig naar het openluchttheater op Sint Jansberg in Maaseik. Daar werd vooral operette opgevoerd. De oudste kinderen gingen gewoonlijk mee (Leonore, Leny, Mia). Oma Odilia is ook wel eens mee geweest, bv. als Leonore naar de normaalschool was. Maar de jongere kinderen kwamen over het algemeen niet zo gauw aan de beurt. En na enige jaren is dat theater gestopt, het was niet meer rendabel.

Lezen

De tijdschriften die vroeger in huis waren, heetten bijvoorbeeld De Zondagsvriend en Ons Huis. Libelle kan oma zich niet herinneren, maar bestond toen al wel. Het nieuws werd vooral gevolgd via de radio en de krant. Bompa las ook de krant, waarschijnlijk is dat Het Belang van Limburg geweest. Verwoede letterverslinder Bart herinnert zich dat er in de jaren ’60 en ’70 ook Het Rijk der Vrouw in het krantenbakje stak, maar dat was dan misschien al voor de jongere generatie.

Vrije tijd

Om te kaarten kwamen de mannen bijeen op de Heerstraat bij nonk Zjang, niet bij de ouders van oma thuis. Nonk Zjang, de oudste broer van Theo, getrouwd met Fien Dexters, was rijkswachter en woonde naast Louis Vanhelden, de bakker, die met de jongste zus van Anna getrouwd was: Marie. Bij dat kaarten werd ook wel gedronken natuurlijk, waarschijnlijk pintjes, en jenever. Whisky en cognac waren ook wel voorhanden, maar werden minder courant gedronken. Er waren ook verschillende soorten bieren, elk dorp had bijna zijn eigen brouwerij. En roken hoorde er ook bij. Van bompa zijn er wel foto’s bewaard (bij de recrutering van 1918, maar ook later) waarop hij met een pijp pronkt. Bij het overzicht van de erfenis van bomma komen we ook bompa’s pruimdoos tegen. Daarin werd pruimtabak bewaard, een speciale soort grofgesneden tabak die je niet rookt maar kauwt en vervolgens uitspuwt.

Nonk Zjang met bomma en bompa in Lourdes, 1954.
De “medailles” op de fiere borst van de heren hebben niets met de oorlog of de weerstand te maken, maar alles met de Mariadevotie en/of de brancardiers van Sint-Barbara (de mijn in Eisden) met wie ze blijkens een recent teruggevonden groepsfoto de reis ondernamen (zie ook de mensen achter hen). Waarschijnlijk is de medaille dus een herkenningsteken van hun Limburgse Lourdesgroep. De “Mijnwerkers” brancardiers was een vereniging van mijnwerkers/oud mijnwerkers en niet-mijnwerkers die speciaal werd opgericht om zieke en gehandicapte bedevaarders op bedevaart te begeleiden, o.m. naar Lourdes. Deze bedevaarten werden ingericht door het bisdom, door de KAV, de KVLV, KAJ, VKAJ,… en die organisaties deden dan beroep de de mijnwerkers-brancardiers.

Over Nonk Zjang weet oma nog een verhaal (van horen zeggen). Hij was met een groepje van een man of vier aan het kaarten, en ineens reageerde Zjang helemaal niet meer. De anderen riepen “allez Zjang, doe toch door” en schudden hem door elkaar. Hij is dan weer terug bij zinnen gekomen, en heeft daarna nog een aantal jaren geleefd. Waarschijnlijk had hij een hartinfarct. Maar hij is niet zo heel oud geworden, hij overleed op zijn 65ste in 1957, zij volgde hem in 1969, 79 jaar oud.

In Opgrimbie had je eind jaren 1940 café Zinnebie in het dorp. Daar heeft de familie Meyers-Welkenhuyzen menig huwelijk gevierd. Op de Rijks-/Steenweg aan het kruispunt lag café De Kluit. Naast de kerk lag nog een café “bij Zengers”. Na de mis moest er een pint gepakt kunnen worden, vooral de mensen die in de kerk achteraan stonden bij het portaal. Die waren van het eerste buiten. De ouders van oma gingen niet op café, dat kan zij zich niet herinneren.

Bomma Anna, pastoor Vrancken en tant Leonora / Zuster Elvira in de Zinnebie bij het huwelijk van Annie en Louis, 20 juli 1967.

Ontspanning

Het gezinsleven speelde zich af in de keuken, want de beste plaats werd niet gebruikt. Qua ontspanning was er de radio, er werd huiswerk gemaakt, en de meisjes breiden zoals gezegd veel.

De keuken, ook in de jaren ’60 nog het centrum van het gezinsleven, hier met Bartje, Odilia, Hubert en Peter, met rechts Rudi – ca. 1967.

Spelen deden de kinderen buiten in de achtertuin, in de zomer, en bij het stalleke. Theo had last van een vroege roeping, die speelde dan “mis” in de tuin, en daar deden de meisjes dan ook in mee. De mis was toen nog in het Latijn. En met de kinderen van Perenboom (daar hadden ze 7 meisjes) speelde oma vroeger schooltje, ook al zo’n vroege roeping. De oudsten waren 3 of 4 jaar oud, dus dat was de perfecte leeftijd om daar schooltje mee te spelen. In de tuin stond ook een schommel, maar toen die al wat langer stond werd hij niet veel meer gebruikt. Wel als ze een vriendinnetje uitnodigden, die wilde dan schommelen en dan werd die schommel de hele tijd gebruikt. En die hadden vaak geen besef hoe een schommel werkte dus dan moesten ze goed opletten dat er niemand in de weg liep. Maar dan moesten ze om beurt schommelen, iemand moest dan tellen: zo dikwijls tot boven, en dan was de volgende aan de beurt. Ook een wasbassin in de tuin was ’s zomers een prachtige manier om met water te spelen, herinnert Lutgard Hermans zich.

Tant Mia herinnert zich dat de kinderen vroeger, toen ze klein waren, vanuit de schommel de tram op de Steenweg konden zien passeren. Bomma wist min of meer wanneer zo’n heuglijk moment eraan zat te komen, en verwittigde de kinderen zodat die op bompa konden wuiven vanuit de schommel. Hij hing dan eveneens half uit de tram te wuiven, soms nog met kolenvegen op zijn gezicht. Jaren en jaren later zou tant Elvira zich mooi optutten om naar nonk Giel te wuiven hij met de bus voorbijreed, dat was nog in hun vrijerstijd.

Opa en oma op de schommel in de tuin in de Kerkstraat, ca. 1960. Links het greppeltje met de afvoer van het keukenwater. De schommel verhuisde enkele jaren later met oma mee naar Elen.

Met Sinterklaas kregen de kinderen meestal één stuk speelgoed, en iets om aan te doen (een sjaal, handschoenen, een muts, schoenen, …). Wat voor speelgoed ze wilden konden ze meestal op voorhand wel een beetje aangeven. Ze herinnert zich nog dat ze een bordje en krijtjes vroeg, of een poppenwagentje met een popje, altijd handig om schooltje te spelen. Dus oma speelde al vroeg “juffrouwke”, en nonk Theo die speelde “miske”. Vooral de kinderen van “Netje” waren handige slachtoffers om de klas van Odilia te bevolken, dat waren nog kleuters. Netje woonde in Opgrimbie, ze woonden in de Kerkstraat, als je vanaf het ouderlijk huis naar het dorp ging in de bocht aan de linkerkant. Daar stonden twee dezelfde huizen, zo’n honderd meter voor de winkel van Corrie. De familie Van Kerkom, waar ze ook wel eens samen mee speelden, die woonden verder naar de Rijksweg toe. Verder tekenden en kleurden alle kinderen wel graag.

Wat voor speelgoed hadden ze als kinderen nog? Oma: poppen, en spelletjes waarschijnlijk. Ze weet nog dat ze eens op een Sinterklaas bij tant Marie kwamen, dat was waarschijnlijk de meter van tant Elvire. Tant Marie zei toen: “moet ge toch eens kijken waar die kinderen nu mee zitten te spelen, dat is het goedkoopste wat er bij zit”. Dat waren kraaltjes waar ze armbandjes en dergelijke van aan het rijgen waren, ge ziet, het moeten niet al iPhones en games zijn (die bestonden overigens nog lang niet).

Soms zal het gras ook wel eens groener zijn geweest aan de andere kant van de heuvel. Dat was alleszins bij ons kinderen zo in de jaren ’70. Peter of Dirk of ik mochten dan in Elen wel eens gaan spelen bij Keymis of zo. Onveranderlijk kwamen wij dan terug met verhalen over wat de kinderen daar wel hadden of mochten, bijvoorbeeld een speelkamer met een biljart of tafelvoetbal. Of meer zondagsgeld dan wij. Als we daar dan om begonnen te “zagen”, antwoordde oma Odilia terstond: “Als het daar zoveel beter is, dan gaat ge maar daar wonen”. De promptheid van die reactie doet vermoeden dat zij op haar beurt in haar jeugd hetzelfde te horen kreeg. Overigens mochten die kinderen dan op een ander vlak wel weer minder, ze moesten daar om 7u naar bed bijvoorbeeld. Maar de discussie over zondagsgeld was snel irrelevant, toen Peter en Dirk bij de bakker begonnen bij te verdienen in het weekend, en Bart zijn prille olieverfschilderijen begon te verkopen.

Waar opa eigenlijk zo vrij als een vogel was om in zijn buurt in Eisden met kameraadjes te spelen, waren de kinderen Meyers iets meer belemmerd in hun bewegingsvrijheid. Ze gingen wel spelen bij de buren, trokken (meestal in groepjes als het te voet was) naar school of de mis of de VKAJ, maar ze waren toch wat honkvaster en beschermder, misschien omdat bomma en bompa “voorzichtiger” waren, maar misschien ook omdat ze eerder aan de rand van het dorp woonden.

Van gezelschapsspelletjes uit hun jonge jaren herinnert opa zich ganzenbord, kaartspel, en “mens erger je niet”. Dat deden ze ook in Opgrimbie wel. Als het mooi weer was zaten ze vaak buiten “op de luif” (dialect: op de stoep). Dan keken ze wie er zoal passeerde en sloegen ze al eens links en rechts een babbeltje. Van kaartspelen zal het wiezen geweest zijn of kleurenwiezen. Of “koejongen”; “koeieneren oftewel pesten”. “Koejongen” was ingewikkelder dan het kaartspel pesten, maar opa weet niet meer juist hoe het werkte.

Oma herinnert zich nog dat er bij hun aan huis iemand kwam met vlechtwerk spullen, die kwam op de fiets en die hing helemaal vol met gevlochten spullen. Dat was volgens opa “Bèr de mandenmaker” uit Stokkem, daar zijn nog foto’s van. Die reed heel de Maaskant af op zijn fiets om zijn waren aan de man te brengen: zelf gevlochten manden, korven maar ook poppenwagentjes met van die kleine houten wieltjes. Als kind hadden ze dan in gedachten een mooie grote poppenwagen waar ze achter konden gaan wandelen, maar dat was dan maar zo’n heel klein ding om mee te spelen… daar mochten ze al blij mee zijn!

VKAJ

Oudste zus Leonora was al heel jong actief in de christelijke beweging, en meer bepaald bij de VKAJ (de “Kajotsters” oftewel de Vrouwelijke Katholieke Arbeidersjongeren). In de herinnering van oma was Leonore de leidster van de VKAJ in Opgrimbie, en ze trok veel van haar zussen en vriendinnen mee in dat verhaal, tot ze naar het klooster ging. Ook oma is in die tijd nog lid geweest van VKAJ. Daar werd vanalles georganiseerd: “toneelavonden, debatavonden, studiedagen in Hasselt of nationaal, bedevaarten, huisbezoeken”. Wat oma zich nog herinnert uit de tijd dat ze zelf lid was, is dat er een Lourdesreis werd georganiseerd. Daar is ook een groepsfoto van, maar oma was daar niet bij. Leonore is met Leny en Mia ook met de VKAJ naar Rome geweest.

Mia, Odilia, Leonora en Sylvia op een groepsfoto van de VKAJ aan de zustersschool.
Vertrek van de VKAJ naar Rome, met rechtsachter Mia, Sylvia en Leny.
De VKAJ in Lourdes in 1952, met Leonora helemaal rechts,
en Mia helemaal achteraan als grootste en Leny rechts van haar.

Uitstappen

Daalbroek Rekem, 1939.

Veel werd er tot de jaren ’50 niet op vakantie gegaan, daarvoor waren ze met te veel kinderen en ze hadden in die begintijd ook geen auto of dergelijke. Er werd op uitstap gegaan naar Zutendaal en andere plekken in de dichte omgeving: wandelen, spelen in de vrije natuur. Oma herinnert zich dat ze een keer voor de lol samen van een berm afrolden. Daarbij werd ook enthousiast gefotografeerd, vermoedelijk door bompa Theo, want het aantal keren dat hijzelf op de foto voorkomt is verwaarloosbaar klein. Ze hadden een simpele “kodak”, een simpel, klein vierkant modelletje, maar het maakte goede foto’s. De filmpjes lieten ze ontwikkelen en de foto’s afdrukken, vaak op meerdere exemplaren. Zo komt het dat we veel foto’s in heel wat familie-albums van nonkels en tantes terug tegenkomen. Bij opa in Eisden hadden ze zelf geen fototoestel, daar is de visuele buit heel wat kleiner.

Patersheuvel, 1939.
Zutendaal, 1946. Sylvia, Mia, Odilia, Leonora, Rudi, Elvira, Theo, Leny.

Er zijn wel latere foto’s van uitstappen naar Wenduine en Brugge bijvoorbeeld, dat kon relatief makkelijk omdat het ganse gezin mee kon genieten van gratis tram- en treintickets door de job van bompa. Zo konden ze ieder weekend met het ganse gezin naar Luik toen bomma in het ziekenhuis lag, zo zijn er foto’s van een uitstap naar Scherpenheuvel. Of naar Doornik, naar de tantes Hubertine en Ida Meyers in het klooster. Dat gebeurde wel, maar niet zo dikwijls. Naar Lourdes zijn ze ook eens geweest met pa, Mia en Sylvia. Dat was al meteen een grote uitstap naar de normen van toen.

Leonora, Odilia, Sylvia, Leny, Brugge 1956.
Leny, Odilia, Sylvia, Bompa Theo, Wenduine 18 augustus 1956.
Theo, Anna en tante Lena (Meyers) in Lourdes, 1954.
Nonk Zjang (de oudste broer van Theo) was ook op die reis aanwezig.

Theo Meyers als meest linkse op de vierde rij in een groepsfoto van de brancardiers
van Sint Barbara Eisden in Lourdes. Nonk Frans van Rekem staat als tweede op de voorlaatste rij naast de kapelaan en zijn vrouw tant Lena staat op de vierde rij, derde van rechts. De andere foto’s uit Lourdes met Nonk Zjang, tant Lena en Anna in Lourdes dateren uit 1953. Vast staat dat de Meyersen herhaaldelijk naar Lourdes zijn geweest.

Odilia, Theo, x en Sylvia in Lourdes (datum onbekend).

Huisvuil

Opa vertelt: huisvuilophaling werd geregeld door de gemeente. Elke gemeente had een stortplaatsje, gewoonlijk in een oude kiezelkuil aan de Maas of dergelijke. De ophaling werd aanbesteed, de boeren konden daar op intekenen. Wie het voordeligste was, die kreeg de opdracht. Die boer ging dan met zijn kar de huizen af, de mensen zetten hun vuilbak buiten, hij gooide het op de kar en reed daarmee naar de stortplaats.

Mensen hadden minder afval dan tegenwoordig. Het grootste deel ging op de mesthoop, of werd opgestookt. Alleen wat nog overbleef, dat ging in de vuilbak. Later is papier en karton apart gehouden, dat werd apart opgehaald. Nonk Tinus Ramakers heeft dat nog gedaan, maar dan vooral bij de winkels op de markt en op de Pauwengraaf in Eisden. De huishoudens stookten het papier gewoonlijk op.

Kerstmis

Kerstmis, hoe werd dat vroeger gevierd? Bij oma thuis gingen ze op kerstdag naar het lof, rond een uur of 3 ’s middags. Er bleef minstens 1 persoon thuis, soms 2. Die zorgden dat alles op tafel stond tegen dat de rest terug kwam van het lof. Dat was gewoonlijk 3 kwartier later. Binnen was het dan donker, alleen wat kaarsjes aan en de kerstboom was verlicht. Als je dan binnen kwam vanuit het schemerdonker en de kou van buiten was dat heel gezellig, er lagen dan ook snoepjes op tafel en taart. Dat vond ze altijd heel fijn als kind. Eerst werd dan koffie gedronken met taart, en later snoep of pralines. Ze luisterden dan ook naar kerstmuziek op de radio. Er was ook een platendraaier, maar voor kerstmuziek werd die volgens oma niet gebruikt, dat waren meer platen van bompa. Kerstavond dat bestond vroeger niet eigenlijk. Er was wel een nachtmis, maar daar bleef het ook bij.

Het VKAJ zingt in de kerk te Opgrimbie,
met Odilia (2), Elvira (3) en Leonora (4).

“Amai” zegt opa, bij hun thuis bestond dat niet. Kerstmis was gewoon een feest in de kerk, punt. ’s Morgens moesten ze naar de vroegmis, de hoogmis, en ’s middags naar het lof of de vespers. Maar bij opa thuis werd Kerstmis dus niet als zodanig gevierd, alleen met communies of zo, dan werd een feestmaaltijd aangericht. Anders niet. Dat soort feestmaaltijden werden ook altijd zelf bereid.

Kerstmis werd bij oma alleen met het gezin gevierd, niet met de nonkels en tantes want dat paste allemaal niet in huis! Het was kerstvakantie dus alle kinderen waren dan ook thuis natuurlijk. Er werd dan een vieruurtje gegeten, koek en taart enzo. Daarna nog een chocolaatje of pralinetje. Of er thuis ook samen gezongen werd dan weet oma niet meer.

Ook bijvoorbeeld met een communiefeest werden alleen de meter en peter uitgenodigd, niet alle nonkels en tantes want dat paste niet dat relatief kleine huis (voor zo’n groot gezin). Bij een feest werd binnen het gezin zelf gekookt en daarvoor werd de beste plaats (de goei kamer) gebruikt. Bart herinnert zich uit zijn tijd dat de kleine kinderen in de Kerkstraat onder de tafel speelden, en de tafel helemaal vol zat met volwassenen.

Een winderige processie in Opgrimbie, tweede helft jaren ’50.

Kermis

Als er kermis in het dorp was, kwamen er wél wat tantes en nonkels op bezoek en werd er vlaai gegeten. Voor de kinderen was er een paardjesmolen, schietkraam, botsauto’s, de rups, kettingcarrousel (zweefmolen), blikken omgooien en eendjes vissen. Maar die stonden er niet altijd allemaal, meestal waren het maar een paar dingen. Op sommige kermissen stond ook een kop van Jut om met de hamer op te slaan, voor de sterke mannen. Soms waren er ook attracties, zoals de vrouw met de baard. Het spiegelpaleis herinnert opa zich ook nog.

Oma Odilia als “de zingende maagd” in een processie,
ca. 1954.

Met de kermis op het dorp had je ook de “zwik”, een danstent met spiegels er omheen. Daar speelden dansorkestjes. Maar de vrome katholieken kwamen daar niet. Opa weet nog dat er in Elen zelfs nog in de jaren ’60 een zuster was (zuster Julie, voorgangster van zuster Marie-Joseph), een kleuterleidster, die de kinderen verbood naar de zwik te kijken als ze er met de processie voorbijkwamen. Als de kinderen de zwik passeerden moesten ze het hoofd omdraaien, ze mochten er niet naar kijken van de zuster (zelfs als er niet gedanst werd). Oma weet niet of dat in Opgrimbie ook zo was, maar opa herinnert het zich wel vanuit Eisden.

De “zwik” of de danstent werd dus alleen bezocht door de dorpelingen die minder slaafs de kerk volgden. De kinderen van godvruchtige mensen mochten er zelfs niet naar kijken, dat was al een zonde op zich. Er waren dus in die tijd ook mensen die niet of minder strikt de leer van de kerk volgden.

Wat er zich in de spiegeltent/danstent afspeelde dat was eigenlijk geen onderwerp voor roddel of achterklap. De nonnekes of de kerk hadden daar niet echt controle op. Opa meent dat de pastoor daar ook al eens mee gelachen heeft, omwille van wat hij er in de biechtstoel over moest aanhoren.

Annie achterop de fiets bij Leonora en Mia, 1949.