We hebben tijdens het verhaal van de vrijage al toegelicht dat opa goede fietsersbenen had. Dat is nog lang nodig gebleken ook, want om fondsen te sparen voor het huwelijk en de bouw van het huis in Elen, stopte hij niet alleen met roken (niet voor lang), maar verkocht hij ook de Renault die hij zo goedkoop via de Chiro had kunnen aanschaffen.

Dat betekende dat hij dagelijks met de fiets vanuit Eisden naar Elen trapte, terwijl oma hetzelfde deed naar Eisden, waar ze kleuterleidster was in de wijkschool, eerst vanuit Opgrimbie, vanaf hun huwelijk vanuit de Langstraat in Eisden, vanaf pasen 1964 vanuit Elen. Toen werd het tijd om grotere middelen in te zetten.

Mobiletje

In Elen hebben opa en oma een mobiletje gekocht, een licht brommertje, bij Jebèrke. Het merk: Mobilette. Tot Peter geboren werd, ging oma met dat brommertje op en neer naar haar werk in Eisden. ’s Morgens vroeg, dus op tijd opstaan. ’s Middags bleef oma op school in Eisden. Overdag was Annie of Leny dan in Elen om op Bart te passen.

Bartje op het Mobiletje, zomer 1965.

Opa moest ’s morgens op tijd op school zijn, maar hij kwam wel ’s middags meestal naar huis om een boterham te eten. Dat was gemakkelijk, ook later met de kinderen. Na Peter zijn geboorte is oma thuis gebleven en dan stond ’s middags het warme eten op tafel. Opa nam dan vanuit school Bart mee, achter op de fiets of de brommer, en dan werd ’s middags thuis gegeten. Nog later met de auto, met Peter en Dirk er ook bij. Toen de kinderen groter werden en zelf konden fietsen reden ze achter over het wegske naar school.

Een helm hoorde bij de basisuitrusting, hier een portret van Bartje uit 1964 (Opgrimbie) – op de achtergrond Lutgard.

Opa was dan wel onder meer in Elen gaan wonen omdat je als onderwijzer in een gemeenteschool wel verplicht was om in de gemeente te verblijven, maar hij was vergeten om de adreswijziging door te geven op het gemeentehuis. Ze woonden al een paar jaar in Elen, en op een avond was hij terug naar huis aan het rijden met die brommer. Hij was zonder benzine gevallen en moest dus trappen, maar dan had hij ook geen licht. Langs de Rijksweg stonden toen nog overal eikenbomen. Hij was bijna thuis, en toen werd hij tegengehouden door de Rijkswacht. Die vroegen zijne “pas” en waar hij naartoe ging. “Naar huis, ik woon hier.” “Hoe gij woont hier, gij woont in Eisden!” “How, maar ik woon hier al meer dan een jaar.” “Dan wordt het toch tijd dat ge uwe pas eens laat veranderen!” Hij ging de volgende dag onmiddellijk naar het gemeentehuis. Dat kon onder de speeltijd, want het gemeentehuis zat bovenin het schoolgebouw (boven in de linkervleugel, waar later meester Aegten zijn lokaal had voor het vijfde jaar). Dus hij legt uit dat hij was aangehouden door de gendarmen en zijn pas moest laten veranderen. “Dan hebt ge ook een proces gekregen!” zei die secretaris.

Kever

Na de geboorte van Peter (1 augustus 1964) werd het wel heel onpraktisch om de verplaatsingen naar school of naar Eisden en Opgrimbie met het mobiletje te doen. De Kever was een occasie koopje van bij Kuipers in Elen. Die had vroeger frituur gehad in Tournebride, Lanaken, tegenover het depot van de trams en bussen waar bompa zijn hele carrière had gesleten. Kuipers woonde nu in Elen langs de Steenweg, voorbij het kruispunt aan de rechterkant, en handelde in tweedehands auto’s, vooral VW. Zijn kinderen gingen in Elen naar school, dus hij kwam elke dag de kinderen halen, en zo is hij eens met opa aan de praat geraakt. Het was een hele goede auto, die hebben we dus helemaal opgereden. Toen Bart in het 2e of 3e studiejaar zat hadden we hem in elk geval nog, want toen heeft opa zoals hierboven verhaald eens de wielen moeten losmaken met Coca-Cola, omdat de bouten zaten vastgeroest. Dat moet zo rond 1970 zijn geweest.

1967: tant Annie, Bomma, Dirkske en Peterke (die toen al niet ver van de Kever wilde wijken).

[een mijmering van Bart]

Het stalen ros dat oma en opa en ons drie trouw doorheen de tweede helft van de jaren ’60 heeft gevoerd, was een bruine Volkswagen Kever. Hij stond meestal in de garage onder ons huis, tussen allerlei andere voortbrengselen van het menselijk vernuft, zoals een Storckpomp en (in de achterkelder) een stookketel. Mijn broer Peter wou er al van zo kleins af aan mogelijk mee rijden, maar ik had genoeg aan filosofische contemplatie: als ik zo naar die ronde lijnen keek, kon ik mij eindeloos verwonderen over die 11 paardenkrachten die erin verscholen zaten. De nummerplaat van dit mythologische wezen was 54RP2.

Zo heel vaak reden wij kinderen niet mee met de Kever, want de dagelijkse verplaatsingen van en naar school gebeurden meestal met de fiets. Het meest memorabel waren de zondagse uitstappen naar bomma in Opgrimbie of naar pépé in Eisden. En natuurlijk de vakanties, als ik me niet vergis zijn we de eerste keer dat we naar Joegoslavië reisden nog met de Kever gegaan – toen zijn we nog bovenop een berg met een dampende motor moeten stoppen na een file bij een Oostenrijkse bergpas. Maar opa zal mij dat wel verbeteren als het nodig is.

Zo’n Kever was natuurlijk heel wat eenvoudiger dan een xxiste eeuwse auto. De achterin geplaatste motor had zoals gezegd 11 pk en luchtkoeling, en voor de rest was er heel veel NIET: geen gordels achterin, geen airco, geen boordcomputer of gps, geen hifi-installatie, geen airbags, geen stuur- of rembekrachtiging… behalve helemaal op het einde van zijn carrière: dan werkte het gaspedaal niet goed meer, en moesten wij kinderen achterin met een koord de pedaal weer lostrekken als opa een kruispunt naderde en dus gas moest minderen. Of moesten we telkens de rempedaal lostrekken als die vast kwam te zitten? We zoeken het nog wel een keer uit. Verder herinner ik me een keer dat er een wiel vervangen moest worden (dat was aan de oude jongensschool), en dat dat wiel helemaal vast zat van de roest. Toen goot opa er Coca-Cola over en o wonder, de bouten vlogen los. Ik drink nog altijd hoogst zelden Coca-Cola, als dat goedje met mijn ingewanden doet wat het met die wielbouten deed, belooft dat niet veel goeds.

Het jonge gezin voor Steenweg 2A met 54RP2, augustus 1967.

Tijdens de ritten was de achterbank van de Kever voor ons, de drie jongens. Vaak moest er ook nog speelgoed mee, dat zat in handige trommels waarin vroeger waspoeder had gezeten. Meestal gingen er “blokskes” mee (witte blokjes en rode dakpannen waarmee je huizen kon bouwen, en dan waren er nog gele tussenstukjes om die rode dakpannen op de witte bakstenen te bevestigen) en Matchbox-autokes. Waar bij de meeste autos een hoedenplank zat, had de Kever nog een extra bergruimte achter de achterbank, en daar werd dat speelgoed gestoken. Al gebeurde het ook dat één van ons spelenderwijs daar terecht kwam.

Dat weet oma ook nog goed, zo heeft ze eens een steen tegen de voorruit gekregen van een vrachtwagen die voor haar reed. Ze moest behoorlijk remmen, en (waarschijnlijk) Dirk zat vanachter in het bakske en die hoorde ze toen een goeie bons maken. Maar de eigenlijke kofferbak was aan de voorkant, daar lag ook het reservewiel. Bij de VW Kever zat de motor achterin, maar er was dus ook een kleine opbergruimte achter de achterste zetel.

Schoolkoor “Were Di” met dirigent Hubert Ramakers (in een pak dat meer dan waarschijnlijk ook bij de harmonie dienst deed), ca. 1964. De bijnaam die Hubert in die periode al snel verwierf, “den egel”, behoeft geen verdere toelichting.

Eén keer was de rit wat spannender dan anders: wij drie jongens mochten met oma alleen mee. Opa was “naar Brussel” voor een live tv uitzending met de sympathieke jeugdvriend nonkel Bob. Die had een woensdagmiddag programma op tv, dat begon altijd met het liedje “vrolijke vrolijke vrienden” en daar speelde naar het schijnt Bart Peeters al in mee, maar dat wisten wij toen natuurlijk nog niet. Opa ging in het programma optreden als dirigent van het jongenskoor (“Were Di” Naar het gelijknamige lied van Armand Preud’homme) van de school in Elen. Omdat wij in Elen nog geen TV hadden (die kwam zo rond mijn tiende denk ik, rond 1973, met “De Kat”, de “Man van 6 miljoen”, de “Wies Andersen Show”…) gingen wij naar Opgrimbie, waar we bij buren van bomma (de familie Gorissen) mee konden kijken. Dat was een volle woonkamer daar, met de buren, nog enkele tantes en wie weet een nonkel, en het was spannend uitkijken naar de verschijning van opa op tv. Helaas werd het programma onderbroken, de buurman kroop op het dak om te kijken of het probleem iets met zijn antenne te maken had, het duurde een hele tijd voor er terug beeld was, en al bij al hebben we maar een flard van het memorabele optreden gezien. Later bleek dat de opnames helemaal niet in Brussel waren, maar in de gemeentelijke sporthal van Mechelen-aan-de-Maas, en dat daar een stroomstoring was geweest waardoor een deel van de live-uitzending in het water viel.

Een andere nonkel was nonkel Fons van de Abdij van Averbode… daarover een andere keer meer.

De Kever hebben we helemaal opgereden. Op het laatste hadden we een koord om het gaspedaal gebonden, want dat bleef hangen. Zo konden de kinderen van achter in de auto het pedaal weer los trekken. De Kever werd gevolgd door nog heel wat andere stalen rossen, maar voor mij blijft hij hét icoon van onze jeugd. Ook voor Peter overigens, die een heuse keverfolie ontwikkelde en op een bepaald wel een twintigtal van zulke wagens in zijn bezit had, de miniatuurmodellekes niet meegerekend (zie ook foto helemaal onderaan deze pagina).

Een deeltje van Peters miniatuurcollectie.

VW 1600

Na de Kever kochten oma en opa een ruimere Volkswagen, een 1600 waarschijnlijk met een platte motor voorin, een langer model. Die reed nog op gas, dat kon je nog niet overal tanken. Een belangrijk stuk van de kofferrumte achterin werd dus ingenomen door de gastank. Met die auto zijn we ook een eerste keer naar Joegoslavië geweest (Umag) in het begin van de jaren ’70.

VW 1600 type 3 – de onze was grijs.

Vauxhall Viva

Niet lang daarna zijn we ook met de Vauxhall (een kanariegele Viva) naar Joegoslavië gereisd (Porec). We hebben toen een tijdje in de file moeten staan in Oostenrijk bovenaan een bergpas over de Karawanken. Dat was een hele steile bergpas, en verschillende auto’s stonden in panne langs de weg. Je moest dan telkens stoppen om tegenliggers te laten passeren, en dan weer optrekken, voorbijsteken, enzovoort. Dat heeft bloed zweet en tranen gekost om boven te komen. Eenmaal boven zijn we dan ook moeten stoppen omdat de koppeling van de auto niet meer in orde was (die jankte). Andere auto’s stonden links en rechts in panne met oververhitte radiatoren (witte rookpluimen). We zijn dan in Joegoslavië naar de garage geweest voor die koppeling, want dat vond opa toch wat te riskant om daar zo mee te blijven rijden. De garagist sprak geen Duits, dus dat was allemaal koeterwaals en gebarentaal. Maar die gebaarde maar van “keine probleme”. We zijn dan toch zo maar terug naar huis gereden en hebben hem dan thuis laten herstellen. Die gele Vauxhall was wel behoorlijk omstreden, een knalgele sportwagen! Opa was toen net benoemd tot inspecteur, hij werkte toen in Deerlijk (West-Vlaanderen) en daar noemden ze dat “het gele gevaar”. Zelfs als hij er maar gewoon mee naar de kerk reed (opa parkeerde altijd achter de kerk, tegenover het kerkepadje dat daar naar de pastorij loopt, langs het huis van de weduwe van Karel Leenders, het schoolhoofd) spraken ze ervan volgens Bart, “amai, wat een flashy bak”. Nu is dat normaal, maar voor die tijd… Daarna heeft opa dat toch wel niet meer aangedurfd. Het was niet alleen een flashy bak, maar ook een zware auto, de deksel van de kofferbak bijvoorbeeld dat was een heel geval om op te tillen.

Vauxhall Viva

Ach ach, de jaren ’70, Abba, Boney M en Avro’s Toppop met Ad Visser… kleurrijker zou het niet meer worden. Daarna volgden een groen métallic Peugeot 504, stijlvol en gepast voor een inspecteur maar ook behept met enkele gebreken, een Golf Diesel van de allereerste generatie, waarmee Bart nog heeft leren rijden (het dashboard trilde zowat de auto uit), en dan voor vele jaren een Mercedes 190D, maar dan zijn we al in de saaie jaren ’90.

Met de groene Peugeot naar Zwitserland, zomer 1979.
Toen was tanken nog opwindend…