In het zuiden van de Elense dorpskern ligt het gehuchtje Ophoven, ontstaan rondom het Kapelhof, eveneens eertijds een laathof, op een hoogte aan een oude Maasarm gelegen.
Het Kapelhof ontstond uit het “laathof van de kapel”. Ze werd voor het eerst vermeld circa 1370 als eigendom van de familie van der Capellen, maar bestond ongetwijfeld al veel langer. Volgens een hypothese van H. Van de Weerd zou ze zelfs al voor de twaalfde eeuw eigendom zijn geweest van de abdij van Sint-Truiden [Geschiedenis van Eelen, p. 52]. Het was niet zomaar een veldkapelletje, maar een bidplaats met een eraan verbonden priester. Het wapenschild van de familie van der Capellen prijkt volgens Kanunnik Coenen samen met dat van de familie de Heppenart op de grafsteen van de mysterieuze kaartridder in Heppeneert, en een van zijn seminaristen deed zelfs opgravingen naar een nu verloren burcht “Ter Roderborch” bij de Steegmansbrug aldaar, waarrond de legende van de kaartridder zou zijn gevlochten, en waar zelfs Gerard Walschap zijn literaire talenten op heeft losgelaten. [J. Coenen, Het kasteel van de kaartridder van Heppeneert OLL 3, 1948, nr. 10]
Vanaf de 16de eeuw was het hof in het bezit van de familie de Rhoe, die volgens Raymond Driessen [Het hof van der Capellen in Elen] ook al met Heppeneert en de familie van der Capellen verbonden zou zijn. Wij hebben geen enkel idee hoe het laathof en de kapel er in de middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijd uitzagen, waar de gebouwen precies stonden en hoe ze zich tot elkaar verhielden. Meer dan waarschijnlijk stonden ze kortbij de oever van een oude Maasarm, of misschien zelfs een tijdlang op de rechteroever of een eilandje. We weten niet of de kapel op de huidige plaats stond en of ze aan Maria gewijd was. Vast staat dat Albrecht en Isabella en de katholieke kerk in het begin van de zeventiende eeuw Maria tot speerpunt van de contrareformatie hebben uitgeroepen en dat zo de Mariacultus tot grote bloei kwam, zoals ook in Scherpenheuvel, Kortenbos, Hasselt (Virga Jesse)… De oudste vermelding van een Capella B. Maria in Elen stamt uit 1611, en het is pas in 1726 dat er van de Capella Beatae Mariae Virginis de Pacie nuncupata gesproken wordt, “O.L.V. van de Vrede” dus; de toevoeging “van rust” is allicht een verkeerde vertaling teruggaand op het al even foutieve franse “de repos”. [R. Driessen] Eind 17de eeuw moet de kapel zwaar in verval zijn geraakt, onder meer door de troebelen van de doortrekkende legers die de ganse Maasstreek troffen en door erfenisperikelen. Ze werd volgens notariële documenten door de toenmalige rector Lambert Van Walsden in meerdere of mindere mate hersteld.
In 1705 kopen de kruisheren van Maaseik de hoeve en aanhorigheden. Zij namen de verplichting op zich om er alle zaterdagen de Mis te zingen op alle Mariafeesten en te preken op de zaterdagen, wanneer deze met een feestdag samenvielen. De kruisheer, die de kapel bediende, bezat een kamer in Kapellenhof, zolang hij in Elen verbleef. In 1726 moesten de kruisheren de zoldering en het dak van de kapel herstellen. Tevens kochten ze nieuwe gewaden van alle liturgische kleuren aan voor de eredienst. De kapel schijnt dus wel in vervallen toestand aan de kruisheren te zijn overgegaan. De herstelde kapel bleek al snel te klein, het werd een waar bedevaartsoord voor het beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van Rust dat hier volgens de legende tijdens de godsdienstperikelen uit de 16de eeuw zou zijn aangespoeld. Zo ontstond er al heel spoedig een levendige godsvrucht en bijzonder op het feest van O.-L.-Vrouw Hemelvaart was er ’n grote toeloop van pelgrims. Vooral de Maasschippers kwamen Maria vereren om een voorspoedige reis te bekomen, aldus nog steeds de legende.
Hoe of wanneer het beeld van O.-L.-Vrouw van Rust in Elen is aanbeland is in de nevelen van de tijd gehuld. Het is een gedeelte van een eikenhouten passieretabel dat in het begin van de 16e eeuw vervaardigd werd, 47,5 cm hoog en 32,5 cm breed. Het werd rond 1520-1530 uit drie stukken eikenhout vervaardigd in een Antwerps atelier, en stelt Maria voor, zittend, oorspronkelijk met een spijker in de hand (een spijker die volgens H. Van de Weerd sinds kort verdwenen was – 1908), met achter haar Johannes. Logischerwijs is het dus het linkse gedeelte van een calvarietafereel, waar in het midden de gekruisigde Christus en rechts de twee andere Marias stonden. Het stamt dus uit precies dezelfde periode als het beeld van Sint-Pieter in de kerk van Elen (waar de kapel overigens vrijwel geen band mee had). Maar dat er al een kapel moet zijn geweest voordat het beeld ontstond of aanspoelde, dat staat vast. De oorspronkelijke kapel is dus geenszins gebouwd om het aangespoelde beeld te herbergen.
Na 1725 was er een heropleving van de oude Mariadevotie. De kapel werd echter spoedig veel te klein om al de pelgrims te bevatten en daarom liet de Maaseiker prior Jan Vossen een geheel nieuwe en tevens een grotere bouwen, allicht in 1752, zoals men kan lezen op de jaarsteen, die zich bevindt in de muur van de tegenwoordige hoeve: soLI Deo et Marlae ConseCrabar (alleen aan God en aan Maria werd ik toegewijd), of misschien in 1767, waar een andere jaarsteen naar verwijst.
Kortom, de kapel heeft vele bouwfases doorgemaakt, net als het Kapelhof zelf overigens, en de laatste daarvan (voor de inkrimping naar het huidige kapelletje) dateert allicht het het midden van de achttiende eeuw.
Tijdens de Franse periode werd het Kapelhof geconfisqueerd en verkocht. De kapel was intussen zwaar beschadigd door een blikseminslag gevolgd door brand (1797). Het beeldje was intussen ter bescherming tegen de goddeloze Fransen door Kruisheer Coopmans in veiligheid gebracht in Heppeneert. Petrus Ronaldus Coopmans was afkomstig uit Sint-Truiden en trad rond 1753 in bij de kruisheren in Maaseik, waartoe de kapel in Elen behoorde. Vanaf 18 augustus 1792 was hij ook pastoor in Heppeneert. Tijdens de Franse Republiek werden publieke godsdienstoefeningen verboden, vele kerken werden gesloten, de kloosterlingen werden verjaagd en hun kloosters werden aan vreemden verkocht. Het Franse bestuur eiste van alle priesters de eed van haat tegen het koningschap. Wie weigerde, werd als staatsvijand beschouwd, gearresteerd en verbannen. Dat lot wachtte ook Coopmans. Hij weigerde de Eed van Haat aan het Koningschap. Op 22 juni 1797, na het voltrekken van een huwelijk [Raymond Driessen, de hof…, p. 26] smokkelde hij het beeldje van O.-L.-Vrouw van Rust van Elen naar Heppeneert, waar hij het in bewaring gaf aan de pachter van Willigersgoed, die het beeldje in de hakselkist van zijn paardenstal jarenlang verborgen hield. Dat moet kort voor de blikseminslag zijn geweest die de kapel in vuur en vlam zette. Coopmans stond op de deportatielijst van 4 februari 1798 en werd op 7 maart 1798 gearresteerd. Geboeid werd hij naar Maastricht gevoerd, waar hij veroordeeld werd tot levenslange verbanning naar Cayenne (het beruchte Duivelseiland in Frans-Guyana, Zuid-Amerika). Hij ontsnapte onderweg in Tongeren en vluchtte naar St. Agatha, waar hij niet lang verbleef en doorreisde naar Emmerik. In 1801 keerde hij naar Heppeneert terug en hervatte de goddelijke diensten. Een van zijn eerste daden was de zorg voor het “wonder”beeldje. Het werd in de parochiekerk van Heppeneert op een voetstuk aan de muur geplaatst. [bron: kruisheer Roger Janssen] Niemand leek echter van het beeldje wakker te liggen. De parochie Heppeneert hing een tijdlang af van die van Elen, maar ook nadat Heppeneert tot de parochie Maaseik ging behoren, maalden die van Elen er niet om. Er kwam echt geen volkstoeloop op gang in Heppeneert, terwijl men in Elen, niettegenstaande het beeldje er verdwenen was, op bedevaart kwam zoals vroeger, in de kapel in de Laak en later ook in de dorpskerk.
Nochtans moet de kapel in Elen niet meer in goede staat zijn geweest. Ze zou volgens Henri Van de Weerd kort na de Franse Revolutie afgebroken zijn (op de sacristie na?), waarbij de stenen gebruikt werden om een schuur te bouwen op het Kapelhof. Eén overgeleverde steen (met het Kruisherenkruis) zou intussen zelfs zoek zijn in het Stadsmuseum van Maaseik. [Raymond Driessen, de hof…] Het verval van de kapel in de eerste helft van de negentiende eeuw wordt volgens mij door Van de Weerd een beetje gesimplifieerd voorgesteld, waarschijnlijk om dezelfde stichtelijke redenen als zijn beschrijving van de zedelijkheid van de Elenaren (zie Vrome Vreigeleirs). Er is de Franse Revolutie en de confisquatie, er is een blikseminslag, en hop, de kapel wordt kort daarna afgebroken, de stenen worden herbruikt voor de bouw van een schuur en zelfs de prachtige lindendreef die vanuit het dorp naar de kapel leidde werd rond diezelfde tijd ook omgehakt.
Maar zoals gezegd: het verval van de kapel moet geleidelijker zijn gegaan. Op dezelfde kaart van Buurtwegen staat nog steeds een grote kapel, net zoals op het primitief kadaster uit dezelfde periode. Het kapelhof heeft dan overigens nog een gans ander grondplan, de schuren die nu in de draai van de weg liggen zijn er dan nog niet. Conclusie: de kapel van de Kruisheren moet er minstens tot ca. 1850 hebben gestaan in een min of meer vervallen staat, de afbraak en het herbruik van de stenen voor nieuwe gebouwen op het Kapelhof moet van daarna dateren. Van de Weerd, die in 1908 publiceert, moet dat geweten hebben, maar hij heeft dat allicht willen verdoezelen om te verhelen dat het beeldje in Heppeneert is gebleven mede omdat er in Elen simpelweg geen geschikt gebedsoord meer was. Pastoor Rutten bijvoorbeeld vermeldt in 1864 dat de kapel in onbruik is geraakt en dat de devotie zich zelfs heeft verplaatst naar de parochiekerk. [Raymond Driessen, de hof…] En wanneer uiteindelijk de Elenaren in 1884 protesteren dat er in Heppeneert een heuse cultus rond hun beeldje wordt gestart, krijgen zij van het bisdom te horen dat dat hun eigen schuld is: hadden zij hun parochiekerk en hun kapel beter onderhouden, dan was het beeldje wel bij hen gebleven, zo redeneerde de bisschop. We hebben met andere woorden geen idee wanneer precies de kapel tot haar huidige vorm is herleid.
Wat de lindendreef betreft: we hebben er het raden naar waar die zich juist bevond: er was alleszins geen rechte weg van het dorp naar de Kapel. Op de Kaart van Buurtwegen (1843-45) vinden we de huidige Laakstraat en Zonnestraat. Verder was er een voetpad tussen het Bergerkamp en het Kapelhof, maar dat kan je ook bezwaarlijk een dreef van dorp naar kapel noemen. Op de kaart in de Geschiedenis van Elen van Henri Van de Weerd (zie boven) staat een Laakstraat die vanuit het dorp naar de kapel draait… iets wat door andere kaarten uit de 19de eeuw niet bevestigd wordt, misschien een vrome droom van een kanunnik.
Volgens onze Elense geschiedschrijver zouden zich overigens in de huidige kapel twee schilderingen hebben bevonden: “op de eene zijde wordt voorgesteld eene vrouw ziende in de verte het beeld op de golven drijven, op de andere ziet men bedevaartgangers door eene dreef tot het reeds opgerichte heiligdom gaan om er Maria’s hulp af te smeeken.” Het is de vraag of deze schilderingen, die misschien een nieuw licht op het uitzicht van de kapel kunnen werpen, zich nog onder oude verflagen bevinden, maar het feit dat er rond 1990 gyprocwanden in de kapel werden aangebracht doet vermoeden dat de muren zich in niet al te beste staat bevonden.
Het beeldje leidde in Heppeneert gedurende de negentiende eeuw een onopvallend bestaan tot pastoor Froyen (uit financiële noodzaak?) in 1884 de cultus errond nieuw leven inblies. Intussen was Maria weer flink in de mode, onder meer door de verschijning van O.L.V. aan het herderinnetje Bernadette Soubirous in Lourdes (1858). Dankzij het devotieprentje dat de pastoor in 1884 in Brugge liet drukken, hebben wij wel een idee van de vroegere kapel van de Kruisheren in Elen. De Kruisheren uit Maaseik hielpen ook deze keer om de processies en het broederschap van O.L.Vrouw in Heppeneert op gang te trekken, vandaar wellicht ook waarom zij met de vroegere kapel uit de Laak op het prentje mochten pronken, en vandaar wellicht ook dat men destijds nog enig idee van het uitzicht van die kapel had – al valt de accuraatheid van deze afbeelding niet te verifiëren: er is geen enkele andere afbeelding bewaard. Sindsdien trekt het miraculeuze beeldje nog ieder jaar bedevaarders in grote getalen naar Heppeneert, terwijl in het kapelletje (waarschijnlijk slechts de sacristie van het voormalige gebouw) in de Laak in Elen nog ieder jaar op 15 augustus O.L.V. wordt gevierd. En zo zijn nu dus de familie van der Capellen en het beeldje van hun kapel in de Laak herenigd in één kerkje: dat van Heppeneert.
In de twintigste eeuw was het Kapelhof een tijdlang in het bezit van de familie Roebroeck, waarvan één van de telgen, Cecile (1900-1979), in de eerste helft van de twintigste eeuw de eerste vrouwelijke studente aan de Leuvense universiteit en eerste Eisdense apotheker was. [Jan Kohlbacher in Eisden, 2013, Jaargang 30, Nr.1]
Deze webpagina werd herwerkt tot een artikel in De Gouden Sleutel, 2022.