Nonk Tinus, “de petere” (26.12.1901 – 15.05.1967)
De oudste zoon van het nest Koëb en Ida Ramakers-Dedroog kreeg zijn naam mee van zijn grootvader en peter Johannes Martinus Ramakers, de eerste schepen en voorzitter van de kerkfabriek. Nonk Tinus was een hele rustige, zachte mens, althans, zo herinneren opa en oma zich hem. Hij was altijd bedaard, nooit gehaast, deed altijd alles op zijn eigen tempo en had altijd tijd. In die jaren was er praktisch in elke familie een vrijgezel. Dat waren over het algemeen de boeren. Die waren daarom niet zonderling, maar hadden blijkbaar nooit de moeite genomen om een vrouw te zoeken (ofwel waren de vrouwen niet geïnteresseerd). Overigens volgde Tinus daarmee het voorbeeld van de oudste broer van zijn vader, Johannes (Pèèrdskeutele Pier), die voor hem de boerderij runde en ook vrijgezel bleef.
Nonk Tinus ging ’s avonds kaarten, een paar huizen verder in het café van Lena van de köster. Dat was een café een beetje verder richting Dorp, bij de notenboom. Er was geen tapkraan, de flesjes bier werden in de kelder bewaard. Het was dus meer een huiskamercafé, je kon aan de buitenkant niet zien dat er café was. Dat was maar 100 meter van het ouderlijk huis af, ook in de Langstraat aan dezelfde kant (waar de notenboom stond). Als Tinus een pintje op had en in zijn sas was, dan zong hij wel eens zachtjes in zichzelf, herinnert opa Hubert zich.
Lena hield niet alleen café, maar had ook een boerderij. Haar vader was net als diens vader de koster (köster) van het dorp. In sommige verhalen wordt hij Pieter genoemd, in andere Leonard, maar officieel is het dus Petrus Leonardus Brouns (18.03.1869 – 05.07.1962). Hij heeft zich altijd heel goed verzorgd, als boer kwam hij alleen maar buiten als het schoon weer was. ’s Morgens stak hij zijn neus buiten en als het regende, ging hij terug naar binnen. Behalve als er een eredienst viel te verzorgen natuurlijk, daar kon hij als koster niet omheen. Daardoor is hij heel oud geworden, hij was 93 toen hij overleed. Op de boerderij van de köster hadden ze wel landerijen en vee, maar geen paard. Nonk Tinus, de petere, deed daar dienst als boer met het paard. Ploegen, akkeren, hooi en graan binnenhalen, dat deed hij dus allemaal voor de familie Brouns. Eigenlijk was hij constant aan het werk.
Lena van de köster was getrouwd met meester Zjang Dedroog, neef en metekind van de mem (zoon van haar broer: Sus, Johannes Franciscus, 1866-1948) en samen hadden ze verschillende kinderen, o.a. Lieske Dedroog, die later getrouwd is met Noke Sijbers (kameraad van papa uit Neeroeteren, inspecteur onderwijs en lid van het Ardenners-clubje). Onder de notenboom werden de huistaken van de schoolkinderen dus vlijtig in het café verbeterd! Meester Zjang Dedroog komen we straks nog tegen als we de schooljaren van opa uitspitten… en de koster als we het verhaal uit de doeken doen van de verkiezingsmoord.
Daarnaast haalde Tinus ook lange tijd het vuilnis op in het dorp. Dat werd aanbesteed door de gemeente, en de boeren konden dan een prijsvoorstel doen. De goedkoopste kreeg de job, en zo heeft nonk Tinus jarenlang afval opgehaald. In de latere jaren haalde hij ook veel oud papier en karton op bij de winkeliers op de Pauwengraaf en op de markt van de marktkramers. Maar de huishoudens hadden weinig afval, het meeste werd opgestookt en de weinige etensresten werden op de mesthoop gegooid of aan de beesten gevoerd.
Eén keer per jaar, als de Maas laag stond, ging nonk Tinus te voet naar de overkant, naar Elsloo in Nederland. Daar woonde “Haarieke”, een kennis of ver familielid dat vroeger in Eisden had gewoond. Maar daarvoor moest de Maas dus laag staan want fietsen kon hij niet. Tinus heeft naar het schijnt maar ooit eenmaal op de fiets gezeten en is toen roemloos in de mesthoop beland. Daarna heeft hij nooit meer gefietst. De kinderen (Martin, papa en Jaak) noemden nonk Tinus “de petere” (hij was de dooppeter van Martin). In het dorp was zijn bijnaam “Tinus van Koëb”. Nonk Tinus is ook lid van de kerkfabriek geweest, dus hoorde een beetje bij de notabelen van het dorp, zoals zijn grootvader en naamgenoot.
Toen opa en oma na hun huwelijk inwoonden in het voorhuis en Bartje geboren was (augustus 1963 – Pasen 1964), kwam tant Annie regelmatig helpen om op de kleine te letten en huishoudelijke taken te doen (oma werkte tot oktober 1964 in de Vrije School in Eisden). Zo nu en dan kwam Tinus dan eens nieuwsgierig kijken wat ze uitspookte, de was in het bakhuis in de wasmachine aan het steken of zo, en wat haar altijd enorm opviel, was dat hij heel mooie lichtblauwe ogen had. Die had hij ongetwijfeld van zijn moeder Ida, de Mem. Oma verbaast zich nu nog over die interesse, want als zij de was ging doen kwam ze nonkel Tinus nooit tegen – maar zij was dan ook getrouwd natuurlijk, en Annie nog niet. 🙂
In tegenstelling tot de koster werkte Tinus zonder omzien in weer en wind, in regen en zonneschijn, en daarnaast was hij ook een fervente roker. Door dat alles heeft hij in zijn laatste jaren veel last gehad van zware astma-aanvallen, waarbij hij geregeld in het ziekenhuis verbleef. Opa Hubert herinnert zich dat hij Tinus op een zaterdag ging opzoeken in het ziekenhuis in Genk, en toen kwam hij hem tot zijn verrassing tegen in de gang. Opa zei “Ho”, want daar had hij de petere niet verwacht, en daarop antwoordde die: “Dat is de laatste keer dat ik hier loop”. De volgende dag was er een muziekfeest in Elen, met de harmonie (waar opa secretaris van was), dus opa bleef in Elen om daar naartoe te gaan. Ondertussen ging oma met de Kever en de kinderen naar Opgrimbie. Plots rinkelde de telefoon in Elen, met de boodschap dat het niet goed was met de petere. Na een telefoontje naar Opgrimbie keerde oma terug, zodat opa naar Genk kon rijden. Dan is de petere inderdaad overleden, naar adem snakkend stillekes vertrokken.
Lees in de download hieronder meer over de boerderij van Lena van de Köster. Veel anecdotes over het dagelijkse leven op zo’n erf golden uiteraard ook voor onze voorouders Tinus en pépé, die neven van Lena waren en in een vergelijkbare hoeve woonden.