Zoals al eerder vermeld stammen onze oudste voorouders allicht uit het Aards Paradijs of uit de Rif-Vallei in Ethiopië, maar op een of andere manier vinden we de rechtstreekse voorouders van het gezin Ramakers-Meyers zo rond 1700 allemaal terug in het Maasland, en meer bepaald grotendeels in het huidige Maasmechelen:

  • de Ramakers in Eisden (1684)
  • de familie Welkenhuyzen in Uikhoven (1751), daarvoor in Rekem (oorspronkelijk in de Middeleeuwen wellicht uit Gangelt in Duitsland afkomstig)
  • de familie Meyers in Maasmechelen / Dael-Grimbie (1654)
  • de familie Knippenberg in Dilsen / Maaseik, voordien in Nederlands-Limburg en oorspronkelijk (14de eeuw) uit Essen (Duitsland)
De Maaslandse lappendeken vlak voor de Franse Revolutie, ingekleurd op de Ferrariskaart (1770-1778): links het prinsbisdom Luik met Maaseik, Elen, Stokkem, Lanklaar (bemerk beneden de enclaves Gremi, Boorsem en Neerharen), rood Nederland (inclusief Eisden Vucht en Mechelen), blauw het Heilig Roomse Rijk (= het huidige Duitsland) inclusief Leut, groen het graafschap Rekem en paars de seigneurie Lanaken.

Hierbij een beetje toelichting over de belangrijkste plaatsen in het verhaal rond 1770. Daarbij moet je je realiseren dat de bestuurlijke indeling toen, op het einde van het Ancien Régime, heel anders was dan nu. In plaats van Maasmechelen had je een heel aantal kleine dorpen en gehuchten, elk met hooguit enkele honderden inwoners, die vaak met elkaar rivaliseerden. Stukken van het Maasland behoorden tot een Hollandse Enclave, andere tot het Graafschap Rekem, nog andere tot het prinsbisdom Luik, dat dan weer onder het Duitse Heilig Roomse Rijk viel. Van Belgisch of Nederlands Limburg was nog geen sprake, een tijdlang waren beiden zelfs één geheel, en het Maasland was niet zozeer op België of zelfs Hasselt gericht, maar eerder op Maastricht en Luik, Keulen en Aken. Een prachtige documentaire over de economische en andere banden aan beide oevers van de Maas vind je hier.

Wat meteen moet worden benadrukt: de Maas is geen stabiel gegeven. Het is een oerkracht, die voor de omwonenden allerlei opportuniteiten bood qua verkeer en landbouw, maar die ook verwoestend uit de hoek kon komen bij overstromingen.
In de loop der millennia, der eeuwen en der jaren heeft ze haar bedding veelvuldig verlegd, en het kon gebeuren dat uw weilanden in 1500 op de Rotemse oever behoorden, maar dat er zich door overstromingen en blokkages van ijs een nieuwe Maasarm vormde, uw weilanden een eiland werden, de nieuwe Maasarm uiteindelijk de diepste en meest bevaren waterweg werd, de oude Maasarm verzandde en uw weilanden in pakweg 1700 aan de andere kant kwamen te liggen en zo onder Gullick ressorteerden. Niet alleen praktische maar ook juridische en fiscale geschillen waren daarvan het gevolg. (zie Raymond Driessen, Meeuwis Lenartz of Bartholomeus Leonardi, p. 142 ev.) Menig dorp had op die manier ook terreinen aan de overkant van de Maas, en waar veel kerken oorspronkelijk vlak naast de rivier waren gebouwd (met onder meer in Rotem nog aanlegringen voor schepen in de kerkhofmuur – zie Driessen/Lenartz p. 146), schoof de Maas langzamerhand oostwaards op. Zo ligt het kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw van Rust in Elen, waar volgens de legende in de 16de eeuw een miraculeus beeldje aanspoelde, honderden meters van de huidige Maasbedding.
Zo heel veel bronsgroen eikenhout was er in het Maasland overigens waarschijnlijk in de achttiende eeuw niet te vinden. Buiten de dorpskernen waren er vooral akkers en weiden. Ten Oosten werden de meeste dorpen begrensd door de Maas, en ten Westen, richting Kempisch plateau, door heide. Zowel in Eisden als in Mechelen noemde men het einde van het dorp richting heide het “boseind” (“boscheng” in het dialect). In Eisden was dat waar nu het kanaal ligt, in Maasmechelen (waar de dorpskern dichter bij de Maas lag dan nu) aan de rode lichten op de Rijksweg.
Naast landbouw was grintontginning vanaf de negentiende eeuw een economische bedrijvigheid van belang, eveneens te danken aan de Maas en alle keien die ze meevoert uit hoger gelegen gebieden. En tenslotte transformeerde de mijnbouw naar steenkool begin twintigste eeuw dorpen als Eisden volledig.

Dit zicht is tot de oprichting van de mijn eeuwenlang ongewijzigd geweest:
de schapen van Lucas Wijshof op de hei van Eisden in 1909.

Langs de Maas zelf waren visvangst en scheepvaart uiteraard de belangrijkste activiteiten. Het westelijk deel van de dorpen langs de Maas bestond dan weer uit heide. De bevolking leefde daar vooral van de landbouw. In de dorpskernen bij het vruchtbare poldergebied bij de Maas liggen nog steeds typische Maaslandse boerderijen. Zo had je in Elen bijvoorbeeld de boerderijen van de familie Coenen en later Deckers (’t Lemke) of Colson (Bergerkamp, “Den Heiligen Geest”). Maar Eisden en Opgrimbie, waar een groot deel van ons verhaal zich afspeelt, liggen westelijker van de Maas dan bijvoorbeeld Vucht of Leut of Boorsem, dus daar was de landbouw al heel wat minder riant en waren de keuterboeren aangewezen op loondienst bij andere boeren (zoals de petere, Tinus, in Eisden) of op brikkenbakken in Duitsland (de families Meyers, Crijns, Welkenhuyzen in Opgrimbie) om hun inkomen aan te vullen.

Maasschippers op een postkaart verzonden 1909. Deze bootjes waren vooral voor vervoer van vracht over de Maas: bouwmaterialen, landbouwproducten … Voor het overzetten of het vissen waren er andere soorten vaartuigen.

Rond 1820 werd de Zuid-Willemsvaart aangelegd, waardoor het heidegebied min of meer afgesneden kwam te liggen van de dorpen. In de eerste helft van de 19e eeuw werd ook nog de Napoleonsweg van Tongeren naar Maaseik aangelegd, als rechttrekking van de Heirbaan uit de romeinse tijd. Als je nu, bij het begin van de 21ste eeuw, het Maasland doorkruist, zal je hier en daar nog wel pittoreske hoekjes vinden, maar om een idee te krijgen van hoe het leven tweehonderdvijftig jaar geleden was, met kleine dorpskernen tussen Maas, uitgestrekte weiden en heide, kan je best in Bokrijk terecht.

Maasmechelen, Eisden en Vucht op de kaart van Ferraris, 1770-78. Het in Eisden dat de oudste ons bekende Ramakersen geboren en getogen zijn. Terwijl Leut, Vucht en Mechelen naast de Maas zijn ontstaan, ligt Eisden daar wat verder vandaan in T-vorm tussen de Heerbaan en de heide die aan het Kempisch Plateau grenst (het “Boseind”). Op deze kaart dus nog geen Napoleonsweg/Steenweg en geen Zuid-Willemsvaart. Maar het moet gezegd dat de weergave van Eisden op deze kaart geen enkel aanknopingspunt met latere kaarten heeft. Zo ligt de kerk tegen het Boseind, terwijl die al eeuwenlang langs de Heirbaan op het Vrijthof hoort te liggen. Bekijk hier de Ferrariskaart zelf, en vergelijk hier met andere kaarten (zoek een plaats en klik rechts op “historische kaarten”).

Eisden

De oudste geschreven sporen over onze tak van de familie Ramakers zijn in Eisden terug te vinden. Er waren ook Ramakersen in Vucht (de stam van de latere burgemeester van Eisden, Antoon Ramakers) en in Mechelen-aan-de-Maas (de stam van de vermeende bokkerijders Joannes en Helger).

De naam Ramakers verwijst naar een destijds zeer respectabel beroep: raderenmaker. Raderenmakers produceerden karrenwielen, en soms de karren zelf er nog bij ook – maar de eerlijkheid gebiedt ons te melden dat wij in onze opzoekingen (nog) geen Ramakers hebben gevonden die dat beroep uitoefende.

Eisden vormde met Vucht en Meeswijk een rijksheerlijkheid tot aan de Franse Revolutie, en de Willibrordusparochie omvatte Eisden, Vucht en Mulheim. Bij de volkstelling van 1796 telde Eisden 248 inwoners plus 100 kinderen jonger dan 12 jaar. Deze 348 inwoners woonden in 58 boerderijen en daglonerswoningen, waarvan 27 in de Vrijthofstraat, 10 Op de Geest, 9 op het Boseinde (waar de Ramakersen aan het kanaal zouden gaan wonen), 7 aan de Maastrichter Baan (de Oude Baan, op het traject van de romeinse Heirbaan) en 5 in de Cruysstraat. Typische familienamen in Eisden waren Ramakers, De Bois, Conings, Boosten, Brouns, Janssen, Smeets, Vranken, Opdenacker, Dirkx, Kessen, Claessen, Tommissen, Jeurissen, Hoeven, Wijshoff, Lenders, Breuls, Peeters, Schreurs, Hermans, Reynders, Knevels, Op ’t Broeck, … Vermelde beroepen in het bevolkingsregister zijn radermaker, kleermaker, schoenmaker, zadelmaker, scheeper (herder), wever, koester (koster), smeedt (smid). Een onderwijzer was er niet, dat was de taak van de pastoor of de koster. Maar de overgrote meerderheid van de bevolking was arbeider of boer. Tot begin 20ste eeuw telde Eisden rond de vierhonderd inwoners.

Bevolkingsaantallen in 1796.

Vanaf de oprichting van de kolenmijn explodeerde het aantal inwoners. In 1935 waren het er al 6500, in de jaren ’60, net voor de fusie waren het er meer dan 10.000. Dat zorgde ook voor extra drukte in Eisden-Dorp, want in het begin was er rond de steenkoolmijn geen handel, geen Pauwengraaf, zodat alle nieuwkomers op de wekelijkse Eisdense zaterdagmarkt aangewezen waren. Er zijn in datzelfde jaar 1935 maar liefst 94 winkels en 85 herbergen. Ook voor administratieve regelingen moest iedereen op het gemeentehuis van Eisden-Dorp terecht, waar pépé na de tweede wereldoorlog werkte op de afdeling vreemdelingenzaken. Tegelijk veranderden vele aspecten van het dagelijkse leven, sociale geplogenheden die eeuwenlang hetzelfde waren gebleven. Volgens opa zijn heel veel gebruiken in stand gehouden tot aan de oorlog. Buren hielpen elkaar bijvoorbeeld vaak, onder meer bij overlijdens en begrafenissen, dat was de regel. Na de oorlog zijn ontwikkelingen in een stroomversnelling gekomen (in Eisden mede door de mijn natuurlijk) die de traditionele manier van leven (en sterven) geleidelijk aan hebben doen verwateren.

Meer informatie over Eisden vind je op de volgende pagina’s:

Uchoven

Overstroming van de Maas in Uikhoven 1937.

Uikhoven is niet meer dan een gehucht van 25 woningen in het graafschap Reckem langs de oevers van de Maas. Het is hier dat Leonardus Welkenhuyzen op 26 augustus 1751 geboren werd uit het huwelijk van Henricus Welckenhausen en Maria Elisabeth Opdensteijn. De Welkenhuyzens stonden bekend als Maasschippers.

Tot de tweede helft van de 12de eeuw lag Uikhoven op de rechter Maasoever en hoorde bij het domein Geulle (Nederland), eigendom van de abdij Cornelismunster bij Aken. Door een verplaatsing van de Maasbedding komt het op de linkeroever te liggen. In 1298 maakt de abdij Cornelismunster Geulle-Uikhoven over aan de heer van Montjoie en Valkenburg. In 1300 ruilt deze Uikhoven voor een ander goed met de heer van Rekem; van dan af maakt Uikhoven deel uit van het graafschap Rekem. Op juridisch gebied was het afhankelijk van de schepenbank van Rekem. De gemeente had een eigen burgemeester.

In 1677 heeft Uikhoven te lijden van militaire inkwartieringen, en in 1702 van plunderingen. De ligging, vlak bij de Maas, is oorzaak van regelmatige overstromingen, onder meer in 1617-1618, 1624, 1729, 1740, 1751, 1783, 1850, 1880-1881 en 1926. In 1628 wordt door de graaf van Rekem begonnen met de bouw van de Maasdijk, uitgebreid in 1726.

Op kerkelijk gebied behoort Uikhoven tot de Sint-Niklaasparochie, oorspronkelijk een kapel van de kerk van Geulle, later van Rekem. In 1623 wordt het een zelfstandige parochie, met patronaatsrecht en tienden in bezit van de graaf van Rekem.

Door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart (1822-1826) wordt Uikhoven van Rekem afgesneden. De oorspronkelijke bebouwing langsheen de Schoorstraat (Ferrariskaart), die parallel met en vlak langs de Maas loopt, breidde zich in de eerste helft van de 19de eeuw uit langsheen de weg naar Rekem (Pastoor Goossenslaan). Uikhoven was tot in de 20ste eeuw een landbouwersdorp.

(bron: onroerenderfgoed.be)

Rechtsonder Uikhoven.

Gremi

Gremi, later Op-Grimby, op de kaart van Ferraris uit 1770-1778. Het was in deze periode dat Leonardus Welkenhuyzen (geboren 1751 in Uikhoven) in Gremi moet zijn beland. Hij stierf er in 1799. Gremi bestond net als Vucht uit slechts enkele straten. De Broekstraat, waar Bompa in 1927 Bomma’s familieleden opzocht (zie: liefdesbrief), leidde kennelijk naar het kasteel van Daelbroeck.

Dael Gremi behoorde tot Mechelen, en was net als Vucht (dat tot de parochie Eisden behoorde) onderdeel van een Hollandse Enclave, terwijl ten Noorden Stockem Dilsen Rotem Elen Maaseik enz. tot Luik behoorden. Gremi was dan weer eveneens Luiks, een enclave geprangd tussen de Hollandse enclave en in het zuiden het “Comté de Reckem”.

Niet alleen van de Welkenhuyzens, ook van de Crijnsen vinden we de oudste sporen in Gremi terug (Joannes Crijns, gehuwd 1697 in Op-Grimby). De Meyersen daarentegen kwamen uit Mechelen – Dael Gremi. Hun naam verwijst uiteraard naar de functie van meier, oftewel burgemeester. De oudste vermelding in de registers van Mechelen-aan-de-Maas stamt uit 1654, toen ene Joannes Meijers geboren werd uit het huwelijk van Peter Meijers en Catharina Billen. Maar wie van onze voorouders in die familietak ooit meier is geweest, is voorlopig in de nevelen der tijd gehuld, net zoals we allicht nooit zullen weten welke van onze voorvaderen raderenmakers waren. De overgrote meerderheid van onze voorouders van de 17de tot en met de 19de eeuw waren boeren of dagloners, zoals de meeste mensen in die tijd. Functies als burgemeester werden daar zelfs regelmatig mee gecombineerd, want in dorpjes van enkele honderden inwoners was dat zelden een full-time job.

In 1851 werd Daalgrimbie gevoegd bij de toenmalige gemeente Opgrimbie (waar het tot in de 10e eeuw een eenheid mee had gevormd). Op dat moment kende Daalgrimbie 359 inwoners terwijl Opgrimbie 96 inwoners had. Gek genoeg werd de nieuwe naam Op-Grimby.

Fons Crijns verzamelde heel wat wetenswaardigheden over de geschiedenis van zowel Op- als Dael-Grimbie.

ca. 1930