Thei van Pier was net geen kerstekind, hij werd geboren op 24 december 1896 als Theodorus Josephus, zoon van Pier Meijers, dagloner, en Maria Helena Mechels, huisvrouw. Hij was de vierde van twaalf kinderen, waarvan slechts drie jongens: Zjang, de oudste, hijzelf, en Pieter Michiel, de jongste, die in 1910 tijdens het brikkenbakken in Duitsland geboren werd.
Anna van Naard werd eveneens tijdens het brikkenbakken geboren, op 7 juli 1905, maar ze werd pas ingeschreven op de burgerlijke stand in Opgrimbie op 14 december 1905. Haar ouders, Leonardus Welkenhuijzen, dagloner, en Maria Helena Crijns, huisvrouw, gaven haar de namen Anna Catharina. Twee jaar voor haar was de oudste in het gezin geboren, Joannes Remigius, maar die overleefde slechts een jaar. Van de 8 kinderen uit het gezin bereikten er slechts vier de volwassen leeftijd, en daarmee was zij dus de oudste dochter.
Dagloners waren zoiets als free-lancers. Zij hadden thuis soms een kleine boerderij om in hun eigen onderhoud te voorzien, maar boden hun diensten bij boeren in de buurt aan om de kost te verdienen. Dat zij het daarbij niet al te breed hadden, bleek uit het feit dat zij in de lente met het hele gezin naar Duitsland trokken om te gaan brikken bakken (zie vorige pagina), en uit het bewijs van onvermogen dat de gemeente in 1903 voor Leonardus Welkenhuyzen opstelde. Dat gaf hem het privilege dat hij geen zegelrechten moest betalen op zijn aktes.
Het gezin Meyers woonde op de Heirbaan, het gezin Welkenhuyzen een steenworp van daar, in de Broekstraat in Opgrimbie. De kinderen gingen naar school bij de zusters der Wijsheid (Monfortesanessen).
Oma herinnert zich vaag dat bompa Theo al in zijn jeugd muzikaal aangelegd was en zelfs een blaasinstrument zou hebben gespeeld, maar dat moet voor haar geboorte zijn geweest. Er is een foto van de “fanfare-societeit Sint-Kristoffel van Op-Grimby” bij de Vaandelfeesten in Mechelen-aan-de-Maas uit 1912 waar hij mogelijks vooraan in het midden links als kornetspeler op staat, het is mogelijk, maar dat is giswerk. Verder zou hij in de jaren ’30 nog bij de harmonie Sint-Kristoffel zijn geweest, oma is vrij zeker dat er een saxofoon in huis rondslingerde, maar ze heeft hem er nooit op weten spelen. Over die saxofoon gaat nog een verhaal, maar dat komt aan bod onder het hoofdstuk “het leven van alledag”.
Waar we wel vrij zeker van zijn, is volgende foto van de Opgrimbiese recrutering, vermoedelijk uit 1918, vlak na de oorlog. De kans dat bompa Theo effectief voor de aanvang van de oorlog gerecruteerd werd is erg klein. Tot 1909 bestond nog het systeem van loting. Vervolgens was er een systeem van dienstplicht voor één zoon per gezin. Dat zal allicht de oudere broer van Theo hebben geweten, Pieter Joannes (Zjang): op diens grafsteen staat vermeld dat hij oudstrijder 14-18 was. Van Theo hebben we daar geen enkele verwijzing naar. Bij gebrek aan bronnen is het op dit ogenblik koffiedik kijken wat er zich tussen 1914 en 1925 in het leven van Theo en Anna afspeelde. Wel kunnen we gissen dat hij bij het uitbreken van de oorlog zoals zovele 18- en 19-jarigen een tijdlang naar Nederland is gevlucht om niet door de Duitsers ingelijfd te worden. Allicht zal hij na de oorlog zoals zovele jongeren van de lichting 1915-1919 alsnog een legerdienst van 11 maanden hebben moeten uitzitten, maar dat zal natuurlijk een lachertje zijn geweest in vergelijking met wat de frontsoldaten hadden doorgemaakt. Een en ander kunnen we afleiden uit het oorlogsverhaal van Frans Van Reempts uit Eisden, de latere hoofdonderwijzer aldaar, die opa Hubert richting normaalschool zou sturen. Ook hij was de tweede zoon van zijn gezin, zag zijn oudere broer naar de oorlog vertrekken, vluchtte naar Nederland, en moest na de oorlog zijn legerdienst vervullen.
Veilige haven
In een brief uit 1929, niet lang nadat hij getrouwd was, omschrijft Theo zichzelf als een “eentoonige jongen die overal zocht en nergens vinden kon”, totdat hij nu eindelijk met zijn schip in een veilige haven was aanbeland. Of dat louter over zijn liefdesperikelen of ook over zijn werkervaringen gaat, daar hebben we het raden naar. Wat we wel weten, is dat hij op zijn zevenentwintigste solliciteerde voor een post als “garde” bij de tram. De directie van de Buurtspoorwegen wist hem te melden dat er geen vacature was, maar nodigde hem uit voor een examen in november 1923. Van de geslaagden zouden de eerste vijf worden aangeworven. Theo was weliswaar de vijfde in de rangschikking, maar het was wachten tot 1925 tot hij ook effectief in dienst kon treden als ontvanger. Interessant in de hele correspondentie hieromtrent (die grotendeels bewaard is), is dat de eerste brieven niet aan hemzelf, maar aan zijn oudere broer Jean (Zjang) zijn gericht. Kennelijk had die als rijkswachter de juiste connecties bij de overheid om hem in de haven van de buurtspoorwegen binnen te loodsen. Voor deze generatie was het hoogste goed het verwerven van een betrekking bij de overheid, een vaste job met een goed pensioen. Zij kwamen uit families die generaties lang overlevingslandbouw en seizoensarbeid hadden gekend en maakten op die manier een grote stap vooruit op de maatschappelijke ladder. Hetzelfde fenomeen zie je in Eisden bij pépé, die na de tweede wereldoorlog examen deed om gemeentebediende te kunnen worden, en bij opa, die een loopbaan als onderwijzer verkoos boven het onzekere bestaan van kleermaker – in zijn geval kwamen er nog de aantrekkelijke vakanties bovenop! 🙂
Maar ook op een ander vlak wist Theo zich van een veilige haven te verzekeren. Daarvan getuigt een fleurige nieuwjaarskaart.
Een bijwijlen enigmatische brief van 22 september 1927, wanneer deze keer Anna ergens op afstand vertoeft, geeft ons een inkijk in het ontstaan van de liefdesrelatie: Theo herinnert zich een klein meisje, een toneel van Reckheim en Mechelen (aan de Maas) waar zij lekker bij hem had gezeten, waarna ze toch met een ander afkwam. Hij spreekt van twee kaartspelers die goede kameraadjes werden en nu een minnend paartje, er is sprake van die keer dat hij aan de deur werd gezet, aan een gedenkwaardige kermis met Jan en Marthake, aan de eerste keer dat hij bij haar kwam nadat ze de deur achter hem toesloeg en waarna ze hem om vergeving bad… (die stoute jongen, he lieveken, dacht ge dat toen niet?) Een gemakkelijk parcours is het dus kennelijk niet geweest, oma herinnert zich overigens vaag dat Anna ooit tegen Theo zou hebben gezegd: “Met u ga ik nooit”… maar kijk, de aanhouder wint.
We kunnen er ons iets bij voorstellen, maar toch ook weer niet alles. Kennelijk kennen Theo en Anna elkaar van kinds af aan, hebben ze veel samen opgetrokken en bij elkaar over de vloer gekomen en zijn ze zo naar elkaar toe gegroeid.
Op 19 maart 1926 verstuurt Anna een brief aan Theo vanuit de Broekstraat, waarin ze spreekt van liefde en gemis en in te halen schade. Wat we eruit kunnen begrijpen: kennelijk zijn ze voor een hele tijd van elkaar gescheiden, is de afstand groot, heeft hij veel tijd, heeft zij er de ganse dag naar uitgekeken om zijn brief te beantwoorden en moet zij op tijd klaar zijn omdat haar vader thuis komt. Moest hij voor zijn kersverse werk een hele tijd elders werken?
Zes maanden later, op 18 september 1926, stuurt Theo een postkaart uit Scherpenheuvel. Ook hier geen idee wat hij daar deed.
En op 22 september 1927 is er inderdaad die brief waarin Theo herinneringen ophaalt en vertelt over een bezoekje aan het huis in de Broekstraat. Hij weet te vertellen dat hij op hun vertrouwde plaats nu naast haar jongste zus Marieke zat, dat haar andere zus Cathrien niet met hem wou vrijen, dat haar broer Jan bugel oefende. Zelf kon hij er zich niet toe brengen viool te spelen, omdat hem dat te duur was. Theo vertelt dat hij donderdag congé heeft maar dan wachten de patatten op hem, en bij haar thuis in de Broekstraat wordt er ook op Anna gewacht om de patatten uit te doen. Verder waarschuwt hij zijn geliefde voor de machinisten, dat zijn vlegels. Waar was Anna op dat moment? Werkte zij ergens als huishoudhulp in een of ander ver gezin, zoals wel vaker gebeurde? Geen idee, op haar huwelijksakte in 1929 wordt zij vermeld als “zonder beroep”.
Hechte banden
In de jaren twintig werden er een heel aantal hechte banden gesmeed tussen de gezinnen Meyers en Welkenhuyzen. In 1920 stapte Lies Meyers, de oudere zus van Theo, in het huwelijksbootje met een nonkel van Anna: Henri Welkenhuyzen. Zeven jaar later, in juni 1927, luidden de huwelijksklokken voor zijn jongere zus Victorine en Frans Welkenhuyzen, een nonkel van Anna.
Momenten van voorspoed werden afgewisseld met momenten van tegenspoed: in 1925 overleed de moeder van Anna, Maria Helena Crijns, op negenenveertigjarige leeftijd aan een longontsteking. En op 9 januari 1928 overleed de moeder van Theo, Maria Helena Mechels, zij werd 62 jaar oud.
Op 5 april 1929 gaven Anna en Theo dan elkaar het ja-woord. 16 augustus van datzelfde jaar werden zij gevolgd door haar oudere broer Zjang (Johannes) en zijn jongere zus Anna, die verder door het leven zouden gaan als “tant Anna en nonk Zjang van Stokkem”, want het is daar dat hij douanier was aan het veer.
Dat de banden tussen de families Meyers en Welkenhuyzen zo hecht waren, maakt het nu soms moeilijk om uit te maken wie wie is op de oude foto’s. Want niet alleen staan ze regelmatig door elkaar, vaak lijken ze ook op elkaar.
De veelvuldige verwantschappen tussen deze Opgrimbiese families bleven overigens niet beperkt tot de generatie van bomma Anna en bompa Theo of tot de Meyers en de Welkenhuyzen. Een nonkel van bompa Theo, lange Jef (Pieter Joseph Meyers, 1885-1970) was ook al getrouwd met een Welkenhuyzen een tante van bomma Anna, en twee dochters van Theo’s zus Lies (Meyers) en Anna’s nonk Henri (Welkenhuyzen) zijn op hun beurt weer getrouwd met Meyersen. Het zou ons in dit bestek te ver leiden om uit te zoeken in welke graad die al dan niet verwant waren, maar van ver kunnen ze in zo’n klein dorp niet komen… 🙂 Verder waren er dus verwantschappen via de Crijnsen en Machons, zoals we elders aanhalen. Eén grote familie!
Maar goed. Theo heeft werk, hij is met Anna getrouwd, nu moet er een huis worden gebouwd!
Enkele jaren na dit huwelijk hertrouwde de vader van Anna, Leonard Welkenhuyzen, met weduwe Monnissen uit Boorsem. Hij is met haar verhuisd vanuit de Broekstraat, waar bompa en bomma elkaar leerden kennen, naar de Heirstraat, op 50 meter van het huis van Pier Meyers. Maria Monnissen is oud geworden, zij is op haar 88ste gestorven. Oma heeft weinig of geen herinneringen aan haar of aan haar kinderen uit haar eerste huwelijk, en al evenmin aan Leonard, die op zijn zestigste stierf toen zij twee was.