Opa is eigenlijk vanaf zijn studies aan de Normaalschool in Maasmechelen in een soort beroepsgilde terechtgekomen en gebleven: die van de onderwijzers en later die van de inspecteurs. Die roeping om inspecteur te worden vond dan ook haar kiem binnen het Christen Onderwijzers Verbond. Dat was een vakbond van onderwijzers die in de jaren ’60 in Maaseik in de turnzaal van het Klein Kloosterke pedagogische activiteiten en werkgroepen organiseerde onder leiding van de inspecteur Eugène Peeters uit Achel. In het kanton Maaseik was de pedagogische werking heel sterk uitgebouwd, de activiteiten werden met enkele voorzitters van de werkgroepen voorbereid, waaronder Piet Hendrickx (Stokkem), No Sijbers (Neeroeteren) en Hubert Ramakers.
Op een bepaald moment werd een nieuwe vervolmakingscursus van drie jaar aan het DHOS in Hasselt georganiseerd (1969-1972), en dan werd zo gesuggereerd: zoudt ge daar niet aan mee doen, al was het maar als bijscholing, om bij te studeren over pedagogie. En mooi meegenomen: wie in de examens slaagde kreeg een premie van 5000 frank per jaar bovenop zijn wedde. 5000 frank per jaar, dat is nu zo’n 10 euro per maand, maar toen was dat een mooi extraatje: in 1956 verdiende opa als onderwijzer bruto 5050 frank per maand, in 1958 6670 frank … heel wat onderwijzers waren verzekeringsagent in bijberoep of probeerden op één of andere wijze (lesgever voor BGJG, Boerinnenbond,..) iets bij te verdienen.
Opa volgde de negende cyclus van de Diocesane Hogere Opvoedkundige Studiën (DHOS) (1969-1972) samen met onder meer Piet Hendrickx en No Sijbers.
Oma herinnert zich nog een uitstap die zij met papa gemaakt heeft naar Esneux, volgens opa was dat in hetzelfde jaar dat ze met Piet en No naar Klemskerke geweest zijn, het eerste jaar van zijn DHOS opleiding, 1969 dus. Na het examen is hij dan met oma naar Esneux geweest, waar ze in een klein hotelleke terechtkwamen beneden aan de brug over de rivier. Ze kregen er maar een klein viske met één aardappel op hun bord, en besloten de volgende dag naar Durbuy door te reizen. Vanaf het volgende jaar zijn ze allemaal samen gegaan, met Piet en No en Marcel en Thieu (“de Ardenners”). Dat samen op vakantie gaan hebben ze toch wel een 20 jaren achter elkaar volgehouden.
Bart weet nog dat opa destijds in zijn bureau zat te studeren en dat oma hem dan om de zoveel tijd een tas koffie ging brengen. De kinderen moesten dan stil zijn want opa was aan het leren. Die DHOS-cursussen gingen door op woensdagmiddag en zaterdag, en daarvoor moest hij telkens naar Hasselt. Het ware zware lessen tijdens het schooljaar, en in augustus moesten er dan examens afgelegd worden. De drie vrienden reden meestal samen met de wagen naar de les, “zo’n 70 km per keer aan gematigde snelheid”, wat hen ruim de gelegenheid gaf om niet alleen over ditjes en datjes, maar ook over pedagogische onderwerpen van gedachten te wisselen. En zo ontstond het idee voor het proefwerk dat ze in het laatste jaar moesten schrijven: exemplarische aardrijkskunde in de derde graad van het basisonderwijs. Eugène Peeters begeleidde de drie wijzen uit het Oosten als promotor voor dit proefschrift, een heuse thesis met een theoretisch deel en een praktisch deel, een dikke klepper. Het werk is niet alleen inhoudelijk interessant, maar ook als compendium van zowat alle mogelijke reproductietechnieken die er in die tijd bestonden: een gedrukte titelpagina, gestencilde tekstpagina’s, gefotocopieerde afbeeldingen (zo van die grijze vettige fotocopies), collages met uitgeknipte kleurenillustraties uit toeristische foldertjes van het Rijnland.
De laatste twee jaren van de DHOS opleiding gingen we in de zomervakantie met meester Piet Hendrickx en No Sijbers naar de Bremhoeve, een bungalowpark in Klemskerke om die examens voor te bereiden. Die bungalow was eigendom van Francien Dedroog, zuster van Lieske Dedroog (vrouw van No Sijbers en dochter van meester Zjang Dedroog van Eisden). Francien woont of woonde in Tongeren, aan de statie, daar hadden ze een grote houthandel. De ijverige studenten brachten dan ’s morgens de vrouwen en kinderen naar het strand, en gingen dan naar de school om in een van de klaslokalen te studeren.
Later gingen we daar ook op vakantie met het gezin van tant Elvire en nonk Giel – John was daar zeker bij, Vera zal toen nog maar net zijn komen piepen. Bart herinnert zich nog dat ze als kinderen (ondanks alle goede schoolresultaten!) vakantiewerkblaadjes kregen, die ondingen kwamen elke dag met de post toe uit Schellebelle. De verderfelijke afzender luisterde naar de naam Wim Roggeman, het trauma dat hij veroorzaakte was zo groot dat zijn naam nog altijd in mijn geheugen gebrand staat (als het mij niet bedriegt natuurlijk).
Zo rond 1972 werd hij opa taakleraar en schoolhoofd ad interim in Dilsen, waar Jaak Moesen op ziekteverlof ging. Daarmee was hij feitelijk ook schoolhoofd van Elen, want Elen was met de fusie tussen Dilsen, Stokkem, Rotem en Lanklaar in 1970 een wijkschool van Dilsen geworden.
Inspecteur
Een exclusief georganiseerde voorbereiding voor het inspecteursexamen bestond niet. Wel was de beste voorbereiding de cursus (drie jaar) aan het Hoger Opvoedkundig Instituut in Hasselt die de drie vrienden gevolgd hadden. Toen begin 1975 een nieuw inspecteursexamen werd uitgeschreven door het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur Afdeling Basisonderwijs, hadden de afgestudeerden van het DHOS uiteraard al een goede basisopleiding, dus Piet en Hubert schreven zich in en doken in de boeken om zich verder voor te bereiden.
Voor het inspecteursexamen moesten er in de oefenschool van de Rijksnormaalschool in Laken eerst en vooral in een bepaalde tijdspanne verhandelingen geschreven worden met vulpen op ministerpapier, eentje over een les in het lager onderwijs en eentje over een activiteit in het kleuteronderwijs. De tweede proef was zelf lesgeven in de Rijksnormaalschool in Hasselt. Het derde luik was een mondeling examen over historische pedagogiek, onderwijswetgeving en psychologie… niet gelachen. De uitslag was op 12 december 1975 bekend, en op 1 februari 1976 is opa kantonnaal inspecteur basisonderwijs geworden.
Normaal gezien zou Bartje het laatste jaar van zijn lagere school bij opa in de klas gezeten hebben, maar dat feest is door opa’s carrièreswitch als taakleraar en schoolhoofd niet doorgegaan. Tot dan toe viel het laatste jaar onder de hoede van meester Vanderhoven, maar die was toen net met pensioen gegaan. In het vijfde jaar hadden ze een jongere leraar. Toen Bart naar het zesde ging (schooljaar 1974-75) kregen ze les van een jonge vervanger, die wel heel erg creatief was maar het desondanks niet erg lang heeft uitgehouden.
Deerlijk en Brugge
Het eerste jaar van zijn carrière als inspecteur belandde opa in februari 1976 als tijdelijk inspecteur in Deerlijk, in het verre West-Vlaanderen, ter vervanging van iemand die op het kabinet van de minister van onderwijs (Herman de Croo) ging werken, tot het einde van het schooljaar. Hij werd geacht toch een twee dagen per week ter plaatse te zijn om de benodigde inspectiebezoeken in de klassen te kunnen plegen. De andere dagen gingen op aan administratie: personeelsadministratie van de scholen, de verslagen uittikken… Gelukkig kon hij op voorspraak van tant Leonore (die dat jaar bij het gezin Ramakers-Meyers op krachten kwam na een inzinking, wat we nu een burnout zouden noemen) iedere week overnachten bij de boerenfamilie van een paterszoon in Lendelede: de familie Huyzentruyt. Het jaar daarna kreeg hij Brugge Zuid te inspecteren, waar hij dan weer vriend aan huis was bij Roger Staelens. Brugge bestond uit twee kantons, en Roger was inspecteur van het kanton Brugge 1 (of Brugge Noord: Blankenberge, Lissewege, Damme, Sint-Kruis, …), terwijl opa inspecteur werd van het kanton 2 dat het centrum van de stad plus enkele landelijke gemeentes bevatte (of Brugge Zuid: Zeebrugge, Sint-Andries, Sint-Michiels, Loppem, Meetkerke, Zuienkerke). Die opdeling was ooit ontstaan opdat beide inspecteurs op eenzelfde verplaatsingsvergoeding van een plattelandskanton konden genieten, en niet de beperkter vergoeding van een louter stadskanton.
Erweten
Kennelijk heeft opa op een onverdacht moment beloofd dat hij zijn gezin eens ter plaatse ging voorstellen aan het oude boerenkoppel waarbij hij had mogen logeren, en zo belandden wij op een mooie dag in Lendelede aan tafel: opa, oma en hun drie zoontjes. Er was van tevoren duidelijk meegedeeld: alles opeten wat op uw teloor komt. Nu waren wij niet zo’n hele grote eters hé, dus toen de flink uit de kluiten gewassen vrouw des huizes naast een berg gekookte patatten en een groot stuk “kortelet” ook nog een grote pollepel “erweten” op ons bord kieperde, was het toch wel even slikken. We zagen door het raam een van de stoere boerenzonen op de tractor over het veld rijden en we begrepen wel dat daar veel calorieën bij benodigd waren, toch leek het ons een onbegonnen werk om dat allemaal te verzetten. Maar kijk, de grote mensen hielden zich bezig met converseren, en wij concentreerden ons op onze taak, het was niet makkelijk maar het lukte: het bord was leeg. “Awel, het heeft precies gesmaakt, nog een beetje?” vroeg mevrouw daarop heel enthousiast, de kom erwten tegen haar boezem gedrukt, en zonder ons antwoord af te wachten schepte ze weer een grote lepel erweten op ons bord… We zijn nu bijna vijftig jaar verder, maar Bartje lust nog altijd geen erweten.
Kleedje
Dezelfde dag nog reden we door naar Brugge, waar we het Dolfinarium (toen nog redelijk ongecontesteerd) bezochten, waarna ook nog eens aan tafel werd geschoven bij inspecteur van Brugge kanton 1 Roger Staelens, die met zijn ravissante mevrouw Cecile Defoort, zus van een musicoloog, een mooie villa bewoonde in Sint-Andries. Ook de voorganger van opa als inspecteur van Brugge Centrum / Zeebrugge / Zuienkerke, Richard Daenen uit Maasmechelen, logeerde bij dit koppel, dat zelf aan opa voorstelde dat hij daar mocht blijven logeren. Roger was ook een gewaardeerde schrijver van jeugdverhalen en handboeken wiskunde en taal voor het basisonderwijs. Over wat daar op ons bord kwam kan ik mij niets meer herinneren, wel dat het lage avondlicht gul door de grote ramen binnenstraalde en zo in tegenlicht het silhouet van onze gastvrouw haarscherp aftekende doorheen haar kleed. Daar is oma achteraf in de auto toch nog eens op teruggekomen, dat dat misschien wel modern maar eigenlijk niet zo gepast was. Straf hé, wat het geheugen allemaal voor vreemde accenten legt, er waren die dag wel honderden vermeldenswaardige dingen gepasseerd, maar wat blijft hangen zijn de erweten en een iets te doorzichtig kleedje.
Opa kan nu, bijna vijftig jaar later, nog altijd de scholen van Brugge opsommen die hij te inspecteren had. Er waren de elitescholen, Hemelsdaele, en de Frères, en vervolgens de Maricollen (in de straat waar Achilles Vanacker woonde) en in de Zilverstraat/Ezelstraat de scholen voor de gewone burgerij in het centrum van de stad. Dan was er nog de Sint-Michiels, dat waren twee grote scholen. Eén van zijn favoriete verhalen is hoe hij bij zijn doortocht in een schooltje in de Zilverstraat een taak op het bord schreef, en hoe hij toen uit zijn krijtje toverde: “Na Limburg is West-Vlaanderen de mooiste provincie van het land”. Dat bracht toch wel wat consternatie teweeg bij de meester of juffrouw van de getroffen klas! Roger Staelens is later kabinetsmedewerker van Minister van Onderwijs Coens geworden, en vervolgens hoofdinspecteur en inspecteur-generaal. Hij overleed in 2012 na lang aan suikerziekte en Parkinson te hebben geleden. Opa heeft hem nog bezocht toen hij met de Odilia in Brugge lag, en is ook naar de begrafenis geweest.
Maaseik
Na dat jaar in Brugge kwam vanaf 1 januari 1977 het kanton Maaseik vrij, en zo landde Hubert in zijn eigen omgeving, waar hij alle vroegere collega’s kende vanuit het COV. Net zoals bij de vorige aanstellingen moest er weer een eed worden afgelegd bij de plaatselijke hoofdinspecteur, en dan kon het werk beginnen. Memorabel was als in het begin van het schooljaar de controle op de leerplicht moest worden gedaan. Dat begon ermee dat op een dag de postbode niet met de fiets, maar met een camionetje kwam, en heelder stapels computerlistings uitlaadde. Opa moest dan leerplichtige per leerplichtige aanstippen of die ergens in een school ingeschreven was, dat was een Tantaluskwelling waar oma en de kinderen regelmatig bij hielpen. Maar ook inspecteurs uit andere kantons stuurden hun lijsten, want soms zat een kind uit Maaseik of Kinrooi op internaat in pakweg Hasselt, dat kon je niet verifiëren als je enkel de lijsten van de drie fusiegemeentes van het kanton Maaseik had. Het was echt een heel heen en weer gestuur van lijsten, en op het einde schoten er altijd enkele leerlingen over, en die kregen dan een aangetekende brief met de vraag waar ze naar school gingen.
Sjoel
Soms ging het over administratieve akkefietjes, maar soms ging het over ouders die hun kinderen moedwillig niet naar school stuurden of verwaarloosden. Zo had opa toevallig eens het telefoonnummer van zo’n éénoudergezin op de kop getikt, en in plaats van een brief te sturen, belde hij. Hij hoorde aan de andere kant van de lijn de moeder tegen haar zoontje zeggen: ‘Jungske woe geistich noa sjoel?’ en efkes later antwoordde ze ‘Dè geit noa de Colmeyèn’ (Ecole Moyenne in Eisden). ‘Daar staat hij niet ingeschreven’, zei opa dan, dan volgde een rechterlijke aanmaning, en het resultaat kon dan wel eens zijn dat het kindergeld werd ingetrokken bijvoorbeeld. Het kwam ook wel eens voor dat het over zwaar gehandicapte kinderen ging, maar dan was de gemeente meestal wel op de hoogte dat deze kinderen hun leerplicht niet konden vervullen.
Twee keer per jaar moest de leerlingenpopulatie gecontroleerd worden want het aantal ambten hing af van het aantal leerlingen, dus 1 februari moesten de leerlingen opnieuw geteld worden. Er was dan altijd wel een overgangsjaar om het aantal ambten naar beneden bij te stellen. Ook de materiële toestand van de scholen werd geïnspecteerd, en verder waren er natuurlijk de klassenbezoeken, waarbij opa achterin de klas de les volgde.
CIV
Op de eerste COV vergadering in Brussel die opa als inspecteur bijwoonde, kwam monseigneur Alfred Daelemans spreken, de opperbevelhebber van het katholiek onderwijs. Rond die tijd werd geijverd voor de hervorming van de salariëring van de inspectie. Dat was nodig, want tot januari 1975 hadden de inspecteurs van het katholieke kantonnaal onderwijs een lagere wedde dan die uit het rijksonderwijs (die gelijkstond met die van een hoofdinspecteur), en dat werd toen gelijkgetrokken.
Maar op een of andere manier viel de nieuwe lichting inspecteurs niet onder de gelijkgetrokken regeling, en dan hebben ze met hun tien (opa werd aangeduid als chinese vrijwilliger om eerst het woord te nemen en hun protest toe te lichten) de zaal verlaten. Toen ze dan beneden zaten te wachten, kwam de voorzitter van het Christelijk Inspecteurs Verbond (hoofdinspecteur Boods) polsen wat er aan de hand was, en die beloofde dat het allemaal wel in orde ging komen, maar dat is dus nooit gebeurd. Twee maanden later werd opa uitgenodigd om lid te worden van het bestuur van het CIV, want er was nog geen Limburgse vertegenwoordiging in dat bestuur. Een jaar later werd het CIV gesplitst in een Waalse en een Vlaamse organisatie, en toen werd opa voorzitter van CIV Vlaanderen.
Het is van in zijn jeugd een rode draad: als opa in de Chiro zit eindigt hij in het bestuur in Hasselt, als lid van het COV schopt hij het tot voorzitter van het CIV, altijd weer leidden zijn engagementen hem tot bestuursfuncties, vergaderingen in Brussel, diners en soupers en tombolas … over opa als verantwoordelijke verenigingsmens gaan we het in een volgend hoofdstuk hebben. Wij kinderen hadden van al die promoties uiteraard geen enkel benul, we wisten enkel dat “de meister” inspecteur was geworden, en dat was genoeg.