De Ramakersen uit de negentiende eeuw woonden in de Cruysstraat, op het Vrijthof, in de Dorpsstraat, … en het merendeel was landbouwer. Meer dan waarschijnlijk was het Johannes Ramakers (1804-1872) die met zijn vrouw Maria Anna Op ‘t Broek “op het Boscheind” is gaan wonen, want in de tijd waarin het primitief kadaster werd opgesteld (1840-1843) stond daar kennelijk een hoeve, en er is van hem bekend dat hij (in tegenstelling tot zijn ouders, die van ’t Vrijthof waren) in de Dorpstraat woonde. Daarmee werd hij meteen een echte “boschbèèr”, zoals de bewoners van die buurt in Eisden werden genoemd. Zijn kleinzoon Jacobus werd gemeenzaam “Koob aan de brök” genoemd, maar op die brug was het nog wachten tot 1875.
De straat heette toen de Boschstraat, later de Dorpstraat en Langstraat. Het huis was echt een ouderwetse boerderij, dwars op de straat gericht rond een boerenerf met stallingen en een schuur. De achterliggende delen van deze oude hoeve zijn nu nog bewaard. Niet alleen Jacobus en Ida woonden er, ook zijn twee jaar oudere broer Joannes, een vrijgezel, die door iedereen Pier werd genoemd.
Pier verdiende de kost net als zijn voorgangers als kleine landbouwer, en daartoe pachtte hij een stukje land van de kerkfabriek: “het Kèrkelendje”. Het hielp natuurlijk dat zijn vader Johannes Martinus voorzitter van de kerkfabriek was. Een typisch Eisdense eigenaardigheid was dat hij daarvoor niet met geld moest over de brug komen, maar met pèèrdskeutele (paardenkeutelen), een soort gebakjes die hij met aswoensdag moest uitdelen. Pier had volgens de overlevering een nogal oudtestamentisch uiterlijk, met lange haren tot op zijn schouders en een zwarte hoed, en niet iedereen die zo’n paardenkeutel wou gaan halen was er gerust in. “Wè e kruuske haw krèèg ne keutel”- wie een (as-)kruisje had kreeg een keutel.
Op een pasfoto uit 1916 (zie bovenaan), twee jaar voor zijn overlijden, ziet hij er op een zware snor na nochtans allesbehalve oudtestamentisch uit. Blijkens hetzelfde document mat hij 2 cm meer dan zijn moeder, 1m70. Zijn broer Koëb gaf samen met een gebuur op 1 december 1918 bij de gemeente op dat hij om 11u ’s morgens overleed. Burgemeester Antoon Ramakers, burgemeester en liberale opponent van hun katholieke vader en schepen Joannes Martinus, ondertekende de overlijdensakte. We hebben het raden naar de doodsoorzaak van Pèèrdskeutele Pier. Met zijn 51 jaar was hij wel niet meer piepjong, maar echt oud kon je hem toch ook weer niet noemen; zijn vader stierf een jaar voor hem op tachtigjarige leeftijd.
Feit is dat van de 28 Eisdense overledenen uit 1918 de helft overleed in de zes weken rond de bevrijding (11 november): tussen 21 oktober en 1 december. Dat was ook de periode waarin de Spaanse Griep het hevigst woedde: soldaten keerden terug naar huis en brachten de gevreesde ziekte mee. Bij de 14 Eisdenaars die in die anderhalve maand overleden waren zowel kinderen als bejaarden als dertigers, veertigers en vijftigers zoals Pier, dus deze doodsoorzaak is allicht niet vergezocht.
Op 5 december 1918, de vierde dag na het overlijden van zijn broer Pier, wordt aan Koëb een “passavang” uitgereikt “om zich te begeven naar den linkerkanaal oever gemeente Eysden … met brug n°7 te voet om zich naar zijn land te begeven”. Misschien ter vervanging van Pier, die normaal voor het onderhoud van die gronden (een koolzaadveldje aan de overkant van het kanaal, zo ongeveer waar nu de Terhillslaan is) instond? Of was het gewoon een nieuw document omdat enkele weken eerder de wapenstilstand was ingegaan en het bestuur dus terug in handen van het Koninkrijk België was? Koëb heeft alleszins 1250 frank betaald voor die pasevang, kennelijk was het een soort taks op het gebruik van de brug. [nog aan te vullen: zie interview deel 21 van 10 mei 2021 voor een overzicht van de gronden van de familie Ramakers]
De gewoonte van het uitdelen van pèèrdskeutele verdween met de eerste wereldoorlog en met Pier zelf (hij overleed in 1918), maar in de jaren ’50 werd het weer nieuw leven ingeblazen, en ook omtrent 1990 zorgde de heemkundige kring van Eisden voor een nieuwe revival. De eerste keer dat ze er weer mee begonnen zijn was opa burgemeester in Dilsen en zijn ze nog naar het gemeentehuis in Dilsen gekomen met die broodjes (zie artikel hieronder).