Rudolf Frans Meyers

° 17/8/1944, 7u
+ 13/7/2024

achtste kind, tweede en jongste zoon van Theo en Anna Meyers-Welkenhuyzen
Lid JKL Leopoldsburg (jachtclub voor pleziervaart)

Het gezin in 1944, waarschijnlijk de eerste foto met Rudyke (linksonder op schoot bij zijn mama).

Kruitdampen

Het kanonnengebulder boven Europa was nog niet verstomd toen Rudolf Frans Meyers onder het sterrenbeeld Leeuw op donderdag 17 augustus 1944 om 7u des ochtends in de Kerkstraat in Opgrimbie het levenslicht zag. De geallieerden waren wel al geland in Normandië begin juni, maar hun doortocht naar Parijs was moeizaam en de bevrijding aldaar zou pas 9 dagen na de geboorte van kleine Rudolf plaatsgrijpen. Op de bevrijding van het Maasland was het nog een maandje wachten.

Bevrijding van Opgrimbie, september 1944. Meer details van dag tot dag over de bevrijding vind je in het boek “De Bevrijding van het Limburgse Maasland” van vzw Stichting Erfgoed Eisden.

Veel geopolitieke planning zal er van de kant van Theo Meyers en Anna Welkenhuyzen bij de creatie van deze nieuwe telg niet zijn komen kijken. Anticonceptie bestond niet, en als ze al bestond werd ze door de katholieke kerk met dondervloeken gebannen. Het was de hemelse plicht van ieder huisgezin om zoveel mogelijk nakomelingen ter wereld te brengen en zo de katholieke legioenen te versterken tegen de verdoemde liberalen socialisten communisten en ander goddeloos gespuis. In geval van ziekte of armoede of andere tegenspoed kon je periodieke onthouding praktiseren, maar dat was natuurlijk een praktijk die minder populair want moeilijker vol te houden was. Met Rudolf hadden Theo en Anna hun achtste nakomeling, en de tweede zoon na Theo junior. Hij werd in 1941 voorafgegaan door Elvire en na hem zou nog Annie volgen, en die negen geboortes volgden elkaar op met de regelmaat van de klok, soms met een tussenperiode van een jaar tot drie jaar.

What’s in a name

Waarom Rudolf Frans precies Rudolf Frans moest heten is een half raadsel. Waarom geef je op het einde van de tweede wereldoorlog je zoon een Duits klinkende naam, en dat terwijl je zelf in het verzet actief bent? Rudolf Franz was dan wel een reguliere naam bij de Oostenrijks-Hongaarse Habsburgers (Sissi en zo, weetjewel), maar in de stambomen van de Meyers en de Welkenhuyzen is er voor 1944 geen Rudolf te bespeuren. Natuurlijk, de dingen waren veel complexer dan dat. Het Maasland was al van oudsher op Duitsland geörienteerd, meer dan op “Vlaanderen”. Herinner u dat de Meyers en de Welkenhuyzen al van eind 19de eeuw in Düsseldorf (Oberkassel) gingen brikkenbakken, en dat Anna er zelfs geboren is. Rudolf betekent “roemrijke wolf” in het germaans, en vele roemrijke Duitsers konden op die naam prat gaan, van Rudolf I, de eerste Roomse koning van Duitsland (1273) tot Rudolf Hess en andere Nazi-kopstukken. Maar ook buiten Duitsland was het een populaire naam, zo in Italië en de USA: enkele maanden voor Rudy Meyers werd in New York Rudolph William Louis (Rudy) Giuliani geboren, de latere burgemeester van New York en de nog latere handlanger van Trump. Maar misschien moeten we de inspiratie niet in zo’n illustere middens zoeken, en vielen Theo en Anna simpelweg voor de charmes van Rudolph Valentino? Dat was een Italiaan die in Hollywood carrière had gemaakt. In 1944 was die wel al 18 jaar overleden, maar zijn populariteit duurt nu nog voort. Bon, er waren dus bekende Rudolfen binnen en buiten Duitsland, maar het lag voor de hand dat na de bevrijding Rudolf Rudy zou worden, om alzo op te gaan in een nieuwe generatie Jackys, Johnnys en Willys.

Hoezeer Rudy en zijn vader Theo ook van karakter verschilden, fysiek waren de gelijkenissen onmiskenbaar: ze waren alletwee aan de kleine kant en hadden vergelijkbare gelaatstrekken.

De zus van vader Theo was getrouwd met een Frans, Frans “Laweit” nog wel (Franciscus Theodorus Janssen, °Rekem 1894), en die werd meteen de petere van de kleine Rudy, dus zo hebben we toch al een verklaring voor Rudy’s tweede naam. 

Niks te zeggen

Hoe kleine Rudy in dat overvolle huis in de Kerkstraat tijdens een familiebezoek van zijn grootvader Petrus (Pieter, Pier) Meyers (gestorven 1946) grote opschudding verwekte door van de keldertrap te duikelen nadat hij tegen de deur leunde die niet goed met het “schuifje” vergrendeld was, hebben we al eens uit de doeken gedaan. Je kan je wel voorstellen dat in zo’n gezin van 11, met dan nog extra gezelschap bij het middageten, de keuken overvol zat en dat zo’n jongetje van nog geen twee jaar aan de aandacht ontsnapte.

Bomma en Rudy, 1945

Wie op 17 augustus het daglicht ziet is een Leeuw, zoals Fidel Castro en Barack Obama en … Madonna. En al was hij klein van gestalte, een eigenzinnige Leeuw was Rudy. Toch bleef hij heel zijn leven herhalen dat hij “niks te zeggen” had, met al die “vrouwlui” in huis. En het moet gezegd, voor de zes oudere zussen was hij de ideale pop om mee te spelen. Zowieso waren de zussen op elkaar aangewezen om voor elkaar te zorgen, moeder Anna kon niet voor iedereen instaan, maar Rudyke werd door iedereen bemoederd, “strontverwend” zeggen de zussen in koor, maar daar hadden ze zelf de hand in natuurlijk. Dat Rudy een buitenbeentje zou worden, stond dus bij voorbaat vast.

Rudi 1947

Toen Rudy vijf was trok zijn oudere broer Theo op internaat om voor priester te studeren, dus toen had Rudy het rijk helemaal voor zich alleen. Tant Mia herinnert zich dat ze dagelijks zijn schoenen poetste (ja, toen gebeurde dat nog dagelijks), en hoe ze ook met grote vlijt zijn broeken in de plooi streek. “Hebste de sjoon van Rudi al gepotst?” werd er al eens geroepen in de Kerkstraat. Niet dat al die huisvlijt zoden aan de dijk bracht, want na het voetballen was er niks meer van te merken, vooral als het geregend had en hij keeper was geweest. Hij moest ’s morgens maar opstaan en zijn kleren lagen netjes in de plooi op zijn stoel naast het bed klaar. Rudy vind dat maar normaal: “ze woare waal met zieve hè, iech waas mèr allein”. Een strijkplank was er niet in huis, er werd een deken op tafel gelegd en dan een laken erop, maar als ge dan één kant van een hemd gestreken had, was de andere al weer verfrommeld. 

Annie en Rudy
Annie en Rudy voor het ouderlijk huis.

Later in zijn leven zou Rudy een ambigue relatie met zijn zussen blijven bewaren: hij was wel zeer op hen gesteld, hielp waar het nodig was en kwam met veel plezier naar de maandelijkse Meyers-koffieklets die tant Leonore in het leven had geroepen, maar zijn vrijheid was hem lief en telkens als zijn zussen vonden dat hij zijn huis moest opruimen, zelfs toen hij al jaren op pensioen was, of naar een of andere dokter of specialist moest gaan, wist hij ze vakkundig op afstand te houden. De zusterlijke ijver was niet altijd te stuiten, ze zijn zeker en vast een aantal keer bij hem ten tonele verschenen om zijn huis te kuisen, maar uiteindelijk overwonnen Rudy en de chaos. Ook zijn beste vriend Mond kan ervan getuigen dat Rudy heel eigenzinnig altijd zijn eigen ding deed, en dat je hem echt een arm moest omwringen om het gezond verstand te doen zegevieren. Daarover later meer, eerst moet Rudy nog naar school.

Rudy 1948
Plechtige Communie Rudi, 1956, met rechts van hem op de foto nonkel Frans “Laweit”, zijn peter (links diens vrouw Helena).

Ergens in zijn jeugd moet hij kinderverlamming hebben gehad, polio, althans, de zussen weten daar niets meer van, maar hij heeft dat aan zijn vriend Mond verteld, en dat zou ook verklaren waarom hij met speciale schoenen liep: de tenen van een voet waren helemaal verkrampt. Een vaccin tegen polio werd pas in 1950 gevonden en de ziekte is nu bijna helemaal uitgeroeid, maar toen kwam ze nog frequent voor.

Plechtige Communie Rudi

Rudy ging net als zijn zussen naar de lagere school bij de zusters in Opgrimbie, en trok vervolgens naar de Technische Vakschool in Maasmechelen, die gehuisvest was in dezelfde replica van het Rijksmuseum van Amsterdam als waar de Normaalschool ondergebracht was. Daar studeerde opa Hubert in 1958 af, waarschijnlijk in dezelfde periode dat Rudy er zijn studies A3 houtbewerking aanvatte. Hoe Rudy die jaren heeft volbracht weten we niet, maar we weten wel dat toen hij veel later bij Jos Eyckmans ging solliciteren als trappenmaker, hij eigenlijk sinds zijn schooltijd geen serieuze trap meer had gemaakt. Hij heeft dan zijn oude schoolboeken daarvoor doorworsteld en bij het maken zijn eerste eiken trap, die een test was om te laten zien dat hij dat wel goed kon, heeft hij nog raad gevraagd aan een van zijn oude lesgevers. Houtbewerking, de machines en zo, dat kon hij goed genoeg. Het was het opmeten en uittekenen van die trappen wat voor hem wat moeilijker was maar hij heeft zich daar toch in opgewerkt tot een echte vakman die de moeilijkste trappen kon maken.

Rudy 1958
Annie en Rudy 1959

Ergens is ooit vermeld dat Rudy bij de Chiro was in Opgrimbie, maar daar zijn geen anekdotes over bewaard gebleven.

Rudy met nonk Giel in Vroenhoven.

Na zijn studies begon Rudy zijn carrière bij Marcel Vanderhallen, een schrijnwerker wat verderop in de straat in Opgrimbie. De Vanderhallens waren nog verre familie van de Meyersen en de Welkenhuyzens (lees: tant Maria van Hollands Eijsden), en er zou ook nog een Vanderhallen achter oma Odile hebben aangelopen. Later in zijn leven zou Rudy in Maurice Vanderhallen, een neef van Marcel, een trouwe bondgenoot vinden.

Vrijheid

Rudy moest zelf zijn vrijheid bevechten, want voor hem waren er alleen maar meisjes en een broer die al vanaf zijn twaalfde op internaat was om priester te worden. Oudere zus Sylvia was al wel een ondernemende, maar Rudy ging toch wel een stapje verder.

Rudi in café Zinnebie bij de trouw van Tant Annie (1967).
Rudy 1967 bij de kast in de keuken
Rudy en Giel als getuigen bij de trouw van tant Annie 1967

Odile weet er niet rechtstreeks van, omdat ze destijds in Diest studeerde, maar ze hoorde toch wel verhalen dat bompa er zijn peren mee zag. Rudy moest om half elf (op andere momenten zegt hij twaaf uur) thuis zijn als hij uitging (want hij moest ook de volgende dag werken), maar dat vond hij natuurlijk te vroeg en dus bleef hij langer plakken. De echt goede biljartspelers onder zijn vrienden begonnen immers pas om 11u te spelen, als hij dan al naar huis moest miste hij alles. Bompa zelf ging redelijk vroeg slapen, die had het aan zijn hart en moest rustig aan doen. Op de langen duur zei bompa “dan ik geef u geen sleutel meer, ik laat ik u niet meer binnen, trek uw plan,” maar Rudy bleef maar op de bel duwen natuurlijk, zette zijn schouder ertegen, wat kon bompa anders doen dan naar beneden komen en hem binnenlaten? Tant Mia herinnert zich dat zij ook menigmaal voor de lieve vrede die deur maar ging opendoen, anders werd iedereen in huis wakker. Odilia stak een zakdoek tussen de bel later als ze in Elen niet wou dat de kinderen wakker werden door de deurbel, maar zo slim was bompa nog niet. Dus Rudy kreeg een sermoen maar er veranderde niets. Maar het ongeluk was dan, bompa wilde ook dat hij morgens terug op tijd ging werken, maar maandags bleef hij in zijn bed liggen omdat hij veel te laat was thuisgekomen. En gedronken had natuurlijk.

Een relatie uitbouwen strookte natuurlijk niet helemaal met al die te bevechten vrijheid. Er zijn getuigenissen dat Rudy ooit “gevrijd” heeft met “een van Gellik”, ergens in de jaren ’60, maar dat zou dan weer niet langer dan enkele dagen hebben geduurd. Tot daar het zeer korte paragraafje over het liefdesleven van Rudy Meyers – meer dan een ver gerucht is daar niet van nagebleven.

Legerdienst

Altenrath, kwartier Legrand, ca. 1976.

Rudy heeft zijn legerdienst in Altenrath Duitsland gedaan in 1963. Eerst 3 maanden opleiding in Turnhout (Kazerne Marjoor Blairon, net zoals opa Hubert) en dan Duitsland. Ze moesten met de trein, een ganse nacht rijden, ze vertrokken ’s avonds en kwamen ’s middags toe (Altenrath is nochtans niet ver, tegen Keulen, dus waarschijnlijk was het een boemel). Hij moest werken in … de schrijnwerkerij. Veel weet hij er niet meer van, maar dat ze eens met twee man één lamp moesten gaan vervangen, dat weet hij nog. Typisch het leger, twee man voor zo’n routineklusje. Een keer wou hij op verlof gaan maar mocht hij niet, en toen heeft hij zich met een beitel in zijn hand gestoken, en toen moest hij wél naar huis. Hij was ook eens een keer langer dan 100 dagen in Duitsland, dat mocht ook niet, dan moest hij terug.

Het poortgebouw bij de afbraak ca. 2012.

Van de hele kazerne schiet niets meer over, het is terug in natuurgebied omgetoverd ter compensatie van de ring rond Keulen. De kantine was voor Rudy natuurlijk de zaligste plek: roken en drinken, en de sigaretten waren er goedkoop. Na zijn legerdienst vervolgde Rudy terug zijn werk bij Vanderhallen – heel zijn leven heeft hij in het hout gewerkt, en hij had al zijn vingers nog, daar was hij fier op.

De locatie van de kazerne in Altenrath nu: teruggegeven aan de natuur.

Biljarten

Er waren destijds veel cafékes in Gremme, daar schiet nu weinig of niets meer van over: de Zènger naast de kerk, Zinnebie, de Tidderin, Pierke, het Voske, de Kluit … en overal was Rudi graag gezien. Hij was naar eigen zeggen 18 toen hij voor de eerste keer ging biljarten, maar dat strookt niet helemaal met wat volgt. Met 100 frank zondagsgeld moest hij het doen beweerde hij op een ander moment, en dat was de volgende dag op aan drank en sigaretten, de meisjes kregen 20 frank en moesten daarvan sparen. Annie vond dat niet eerlijk, maar “Rudi is ne jong” zei bompa dan. (Odile herinnert zich eerder dat ze één frank kregen voor snoep, maar dat was allicht een aantal jaar eerder.) Toen Rudy 18 was werkte hij allicht al, dus dat hij zijn zondagsgeld moest aanspreken is onwaarschijnlijk.

Beteugeling dronkenschap en politiereglement in Café Zinnebie, 20 juli 1967 (trouw tant Annie)

Rudy hing graag in de cafés, bijvoorbeeld café het Voske, aan dat kruispunt als je van de steenweg afkomt naar Bogevik. Er is een verhaal dat hij merkte dat die madame in zijn portefeuille zat als hij veel gedronken had. Toen was de liefde voor het Voske uit. Hij ging ook wel eens naar “de Tidderin” (Theodorine) in Grimmie. Of naar de Kluit op de Steenweg. Hij had zijn auto daar geparkeerd, en toen hij het pand verliet kon hij die niet meer vinden – hij stond toen nochtans waar hij hem had gelaten, maar daar kwam hij pas de volgende dag achter. Hij heeft ook eens verteld dat de politie hem wakker maakte toen hij zijn roes lag uit te slapen in zijn auto, in Bree op de middenberm (gras) van de weg.

Nonk Rudy op een doordeweekse dag in juli 1973 bij tant Elvire en nonk Giel in Boorsem .

Rudy reed toen met een Ford Consul, een groene met een zwart dak. Hij was toen echt de macho, met een leren vest, brylcreem op zijn haren en een zwart leren jasje, dat heeft hij lang gehad, dat jasje… Hij heeft ook een hele tijd gebiljart, waarschijnlijk in één van de vele café’s ergens in Opgrimbie. In het jeugdhuis achter de kerk kwam hij ook wel eens, dat is waar Annie Louis heeft leren kennen, maar voor Rudy was dat eigenlijk een beetje te soft. Er werden daar liedjes gedraaid en er werd gedanst op de populaire muziek van die tijd: Freddy Breck en Marva en John Terra en zo.

Ford Consul 1972-76

In het bestuur van de fanfare Sint-Kristoffel is Rudy ook gegaan, zonder instrument te spelen, dat hield in dat hij dan achter de fanfare mee marcheerde en natuurlijk ook mee pinten kon pakken als de gelegenheid zich voordeed.

Opsporing verzocht: Rudy in ons onbekend gezelschap op uitstap in Huy, midden jaren ’70? Op de achterzijde staat telkens “Voor Rudy”, maar op één foto staat “Voor Gerda”.

De cross

De cross op de Duivelsberg was ook een van de favoriete pass-times van Rudy. Daar ergens aan een toog bij “Pierke” (op de hoek van de weg naar Zutendaal) ontmoette hij ergens rond 1974 Mon, Edmond Mulders uit Maasmechelen, een automechanicien. Mon herinnert zich Rudy als “een speciale”. Toen hij eens van de tandarts kwam zei hij tegen zijn maten aan de toog: “ik kan iets dat gij niet kunt”, en daarop stak hij zomaar een tandenstoker in een holte van zijn kaak.

Duivelsberg Opgrimbie – eerste Belgische Rallycross 1971

Dirk herinnert zich dat Mon en Rudy vaak naar de ‘speedway’ in Eindhoven gingen, dat waren motos met lange spijkers op de banden die altijd op ijs dezelfde ronde (ovaal?) reden om ter hardst, zo plat mogelijk door de bochten en zo.

Ice Speedway

Peter heeft eens een occasie groene Opel Kadett coupe gekocht bij Mon, dat was niet echt een succesauto. Hij ging ‘m heel fier aan pépé tonen en die vond het maar niks, Peter was toen heel erg teleurgesteld natuurlijk. Maar ja, pépé was niet makkelijk te enthousiasmeren als het over auto’s ging… hij nam dan ook zelf de bus, en dat heeft Peter meermaals geweten.

Opel Kadett coupé 1973-77

Mon had destijds een benzinepomp met merkloze garage langs de Steenweg in Maasmechelen, waar nu een Texaco pomp is (Rijksweg 447). Het gebeurde dat als Rudy en Mon op zondag naar de speedway gingen, Peter en Dirk een paar uurtjes de kassa deden van de pomp, nu onvoorstelbaar. Mon is vijftig jaar lang een vriend voor het leven gebleven, het is hij die tot het laatste Rudy heeft geholpen, vaak samen met Maurice Vanderhallen, en het is hij die Rudy dood aangetroffen heeft.

Polyvilla

Het zit niet echt in het dna van de familie Meyers om regelmatig nieuwe horizonten op te zoeken, maar na een jaar of tien had Rudy het toch wel gezien bij schrijnwerkerij Marcel Vanderhallen in Opgrimbie. Hij ging aan de slag bij Polyvilla, een firma uit het Luikse die prefabhuizen bouwde, licht, snel en betaalbaar.

Constructie van een Polyvilla-woning met de betonstructuur zichtbaar.

Rudy was daar een soort voorman, hij reed met een camionette met werkvolk naar de werven… in België, maar ook tot in Frankrijk en Zwitserland. En ook als het zondagnacht weer een gat in de nacht geworden was, niks aan te doen.

Typische Polyvilla-woning.

De firma die Polyvilla huizen bouwde bestaat nog altijd, maar is in de loop van de jaren tachtig gestopt met prefab woningen. In die jaren scheen volgens premier Martens dan wel het licht aan het einde van de tunnel, maar in de tunnel zelf was het bar donker: de werkgelegenheid was schaars, het waren jaren van crisis en besparingen, waarin Rudy op de dop is beland. Vervolgens heeft hij dan een tijd lang bij zijn overbuur houten ramen gemaakt.

Huis

Dat kwam goed uit, want ondertussen had hij het huis in Opgrimbie uit de erfenis van bomma gekocht (1975). Hij verbouwde het in de jaren daarna (onder andere een nieuw dak, waar we allemaal bij mochten helpen, nonk Giel, opa Hubert, wij kinderen). Rudy heeft in zijn huis dus ook zelf gemaakte houten ramen en deuren gezet, plafonds verlaagd beneden,… maar veel werd niet echt afgewerkt.

Oma Odilia belt aan het huis in de Kerkstraat anno 2020, in volle Corona-tijd.

Rudy is welbeschouwd de enige die heel zijn leven (op zijn legerdienst na) in het huis in de Kerkstraat heeft gewoond. Hij is er geboren, hij heeft er continu gewoond en hij is er gestorven.

In het gezin Meyers-Welkenhuyzen waren er veel vrouwenhanden voorhanden. In de jaren zestig had Mia het huishouden gecoördineerd, ook Annie heeft dat een tijd lang op zich genomen tot ze trouwde, maar vanaf 1967 was het vooral Sylvia die het huishouden beheerde, en ze bleef dat ook na de dood van bomma doen. Sylvia en Pierre zijn nog een vijf jaar na de dood van bomma bij Rudy blijven wonen. Zij woonden er gratis en Sylvia zorgde in ruil dat er eten op tafel kwam en dat het huis aan de kant was. Rond 1980 geraakte die deal op losse schroeven: Sylvia vond dat Rudy financieel moest bijdragen voor het eten, waarop hij antwoordde dat hij dan huur zou vragen. Echte grote meningsverschillen zijn daar niet over geweest, maar kort daarna verhuisden Sylvia en Pierre naar het ouderlijk huis van Pierre in Membruggen om daar voor de vader te zorgen, die ondertussen slecht van gezondheid was.

In 1997 kwam er een auto onzacht in aanraking met het huis van Rudy, met een heus gat in de muur en veel brokstukken tot gevolg.


Nadat nonk Giel gestorven is (nieuwjaarsdag 1978) ging Rudy vaak ’s avonds enkele uren bij tant Elvire en John en Vera doorbrengen. Hij hielp daar ook met gras maaien en andere praktische taken in huis. Opa Hubert herinnert zich dat hij ook eens met Rudy de pannen van dat huis herlegd heeft na de dood van Giel, de balken van het dak waren er doorgezakt. Rudy ging in die tijd regelmatig met Tant Elvire en de kinderen eten bij Jostek(?) in Eisden (Kruindersweg of Pauwengraaf). Hij had in die tijd steevast een wit hemd aan en dat was naar het schijnt bij het buiten gaan iedere keer besmosd, dan wist de baas dat het had gesmaakt…

Rudy met Annelies en Nonk Mart, jaren 80.
Rudy en Elvire 1999

Trappen

Na zijn werkzaamheden bij zijn overbuur in Opgrimbie werd Rudy weer werkloos, tot hij in Neeroeteren bij Jos Eyckmans terechtkwam. Neeroeteren was niet alleen de locatie van de trappenmakerij van Jos Eyckmans, het was in den beginne eerst en vooral de plaats waar aan een dode kanaalarm een aantal schepen lagen, waaronder de Wodan van Jos zelf, en de Odilia van opa Hubert. Die had in 1982 een 8m lang jachtje gekocht in Wessem en doopte dat ‘Odilia’. De jonge snaak Dirk, toen nog student automechanica, kon veel van zijn technische kennis botvieren op dat bootje: de houten opbouw vervangen door een stalen, een buitenbesturing maken, … Opa, Thieu en René voeren al enkele jaren samen rond in de zomer en aan hun ligplaats in Neeroeteren hebben ze dan een helling gebouwd waar ze zelf hun eigen bootjes uit het water konden halen. 

Rudy met collega André Parren in Trappenmakerij Jos Eyckmans / Louis Neeroeteren 1997. Het was André die het steekwerk deed, zoals de gesculpteerde trappaal op de foto.

Enkele jaren later hebben Jos Eyckmans en dijkwachter Louis Janssen dat uitgebouwd en gecommercialiseerd. Er kwam dan een werkplaats bij waar later eiken trappen werden gemaakt, en het is daar dat nonk Rudi jaren gewerkt heeft, nadat hij zoals hierboven beschreven zijn schoolkennis heeft afgestoft. Dirk is na zijn legerdienst in 1987 als zelfstandig schrijnwerker bij Eyckmans begonnen, maar dan in Zutendaal.

Met Rudy op Loorke, Dimtel zomer 1994. Op de foto opa Hubert, Greet en oma Odilia; vermoedelijke fotograaf: Dirk.

Toen opa Hubert in 1993 in Brugge een sleepboot kocht, de ‘Tadrou’ (alras herdoopt in ‘Odilia’), met daarin een oude La Meuse 3 Cilinder dieselmotor, nam Rudy de vroegere ‘Odilia’ over, en herdoopte hij hem in ‘Loorke’, naar zijn oudste zus Leonora (zuster Elvira). Omdat Rudy nog geen echte vaarervaring had, en omdat de sleepboot met motorproblemen kampte (er was zelfs een claim tegen de verkoper), voeren Dirk en opa (en oma en Greetje) samen met Rudy die eerste zomer. Opa en oma sliepen in de punt voor, Greet op de bank, Dirk in de stuurhut en Rudy in het achteronder. Rudy was al lang gewend om alleen te slapen en nu lukte het hem niet om in slaap te geraken met al die andere snurkers aan boord. Opa won elke avond, die zei ‘welterusten’ en begon dan gelijk te snurken. De anderen hadden jaren met opa op de boot geslapen en vielen dus ook wel in slaap, maar Rudy lag zich elke nacht te ‘sjangereneren’, hij geraakte maar niet in slaap. Zelfs een late avond op het achterdek met veel porto, weer hetzelfde: opa zei welterusten en snurkte direct, Rudy lag weer wakker. Daar is dikwijls over gelachen. Peter is dat jaar nog veel met de auto achterna gekomen naar waar ze met de Odilia/Loorke lagen, dat waren echt fijne vakanties.

Rudy op dek Wodan met Loorke en de trappenmakerij in Neeroeteren op de achtergrond, 1999
Rudy in Neeroeteren met Loorke en opa Hubert 1997

Zijn beste vriend Mon kocht ook een boot en legde die ook in Neeroeteren, vervolgens hebben ze ook heel wat met z’n drieën gevaren, onder meer elk jaar naar de havenfeesten in Turnhout. Toen iedereen de kanaalarm in Neeroeteren moest verlaten, zijn Mon en Rudy naar de jachthaven van Leopoldsdburg gegaan met hun boot en hebben ze samen veel gevaren – ze gingen daarbij ook veel samen op stap natuurlijk. 

Rudy Hellevoetsluis 1996-97

Dat Rudy helemaal niet kon niet zwemmen deerde hem niet, ook niet als het echt ruw water was, en ook niet toen hij later evenwichtsstoornissen kreeg en vaak viel. Zijn vrienden hielden vaak hun hart vast als hij roekeloze sprongen maakte tussen wal en schip.

Rudy, Dirk, Cees en Kees in Luik

Tijdens de eerste corona periode, op zoek naar overblijfselen uit de Meyers-saga, verkenden we met opa en oma het huidige Opgrimbie. We vonden het voormalige huis van de Meyersen en de Welkenhuyzens, liepen zowaar Lea Welkenhuyzen tegen het lijf, verkenden de Broekstraat, het oude en het nieuwe kerkhof en passeerden uiteindelijk ook bij Rudy. Hij leefde in het ouderlijke huis in de Kerkstraat als een bohémien. Mijn herinneringen aan dat huis stammen uit mijn kindertijd, logisch dat alles veel groter leek. De nu onooglijk klein en donker lijkende woonruimtes in de Kerkstraat waren nu gevuld met opgestapelde bezittingen, midden overdag waren de gordijnen dicht en een britse detectivereeks speelde op de tv.

Rudy bij een van de oude scheepsliften bij La Louvière, 1995

Hij verwarmde al jaren met een houtkachel, waardoor muren en meubels mettertijd zwart van de roet zagen. Zelfs de parkiet, die hij oorspronkelijk op de “Loorke” hield om wat gezelschap te hebben, maar die vanaf 2020 bij hem thuis in Opgrimbie resideerde, zag niet meer geel maar zwart. Dat vond Rudy geen probleem, hij was er heel gerust in dat het beestje zich zou wassen. Mon kon hem uiteindelijk toch overtuigen om de kachel uit gebruik te nemen en een mazoutkachel te installeren.

Rudy Brugge bij de windmolens

Vallen

In zijn latere jaren werd zijn vrijheid alsnog beknot, en wel door zijn lichaam. Hij verloor steeds vaker zijn evenwicht, en kwam dan onzacht in aanraking met de grond onder zijn voeten. Hij was dan bijvoorbeeld hout aan het zagen in de veranda en er stopte een auto, hij draaide zich om om te kijken en hup daar ging hij (een beetje zoals bomma, maar die viel al zonder zich om te draaien, gewoon als haar aandacht verslapte). Net zoals nonk Julien had hij witte plekken in de hersenen, het gevolg van kleine beroertes allicht, daar viel niets aan te doen. Roken en drinken had hij al jaren afgezworen op doktersadvies. Hij ging wel naar de dokter, maar probeerde toch uit ziekenhuizen weg te blijven en bemoeienissen van de zussen af te wimpelen. Zo moest hij op een bepaald moment naar de specialist, maar hij bleef dat maar uitstellen uit schrik dat hij niet meer zou mogen autorijden. Toen hij uiteindelijk tegen een paal reed, wist Mon hem toch te overtuigen om het rijden op te geven; sindsdien liet hij zich rijden, bijvoorbeeld naar de koffieklets met de Meyersen, of inkopen doen, meestal op woensdagochtend. Hij liep ook vaker en vaker met een stok.

Rudy op Maas 1995

Toch zei Rudy als je hem in later jaren vroeg hoe het met zijn gezondheid ging altijd: “goed”. Hij had een heilige schrik dat de zussen zich met hem gingen bemoeien. Er is een tijd geweest dat ze per se bij hem wilden gaan poetsen, daar was hij niet zo wild van. Als de zussen ongerust waren dat er eens iets ging gebeuren (wat als hij zou vallen en niet kunnen opstaan?) dan minimaliseerde hij dat filosofisch: “de liers doa auch get oet”, alsof hij leerde hoe hij moest vallen. Of dan zei hij “iech hub miech nog kenne vasthoue”, maar natuurlijk niet die keer toen hij op zijn achterhoofd viel. Hij weigerde om een alarmknop te dragen, waarop hij maar had te drukken als hij in de problemen zat. Hij had toch een gsm? Het was in praktijk Mon die bijna dagelijks kwam opdraven als Rudy weer eens gevallen was, maar er waren ook keren dat de batterij van de gsm plat was of dat er geen bereik was, waardoor Rudy noodgedwongen een ganse nacht bleef liggen.

Rudy Grens 1997

Mon hield ook vaak zijn hart vast als Rudy alleen op de boot was; sinds hij minder en minder voer gebruikte hij de “Odilia” als een soort drijvende vakantiewoning, maar ook daar gebeurde het dat hij uit zijn bed rolde of tegen de vlakte ging zonder nog recht te kunnen. Uiteindelijk werd het varen opgegeven en verhuisde Rudy definitief met parkiet terug naar Opgrimbie in 2020. De laatste jaren waren het vooral Mon en Maurice (Vanderhallen, zie hogerop) die Rudy met praktische zaken hielpen. Hij wilde vaak wel zelf zaken in handen nemen, maar het lukte gewoon niet meer. Ook zijn geheugen speelde hem vaak parten: toen we hem enkele jaren geleden interviewden was zijn standaard antwoord “jong, dat weit iech neet mie” – waarop nonk Louis steevast inpikte: “jè joa, zoe geit dat”. En inderdaad, zo gaat dat.

Met Jan Podgorksi in Elen 1997 vlnr nonk Julien, Pierre, Jan, Rudy, Louis, Hubert, Valentin

Rudy werd net geen 80. Op 13 juli 2024 vond Mon hem in zijn slaapkamer, voor de zoveelste keer op de grond gevallen, en deze keer niet meer tot bij zijn telefoon geraakt. Hij werd gecremeerd en uitgestrooid op de strooiweide van het kerkhof van Opgrimbie, vlakbij het graf van zijn broer Theo. In zijn wilsbeschikking liet hij zijn erfenis aan een goed doel na: To Walk Again van Marc Herremans.

Rudy op wandeling in Thuin met Kees en Cees op de achtergrond, 2004
Rudy zoals hij zich allicht op zijn best voelde: op Loorke, een kaartje dat hij zelf had laten drukken

Voor ons kinderen was nonk Rudy het levende bewijs dat je in het leven je eigen keuzes kan maken en je eigen koers kan varen, hoe de stroming ook staat. Met de kwinkslag, relativerend, met volle teugen genietend en vooral met de touwtjes in eigen handen.

Nonk Rudy bij de 85ste verjaardag van Hubert Ramakers, 23 januari 2022.
Uittreksel uit het testament van nonk Rudy, gedateerd 27-06-2012,
enkele maanden na het overlijden van zijn zus Elvire,
die ook haar uitvaart bij begrafenissen Bartels had.
Uitvaart van Rudy, Kerkhof Opgrimbie 20 juli 2024.